3. Evaluatie van de Huizinge-beving op 16 augustus 2012

En het carillon speelde mee.

Johannes de Doperkerk, Huizinge

De ervaring van de beving
Veel inwoners in de buurt van het epicentrum zijn op 16 augustus 2012 ’s avonds om een minuut over half elf vreselijk geschrokken. Een enorm grommend en donderend geluid zwol aan. De woning ging met golven en schokken op en neer en heen en weer diverse kanten op. Het huis kraakte aan alle kanten. Het bleek lastig je staande te houden en diverse mensen renden geschrokken naar buiten.

Het duurde 9 seconden, maar door de schrik kun je niet direct handelen, zoals in de folder
en zeker niet als je uit je slaap wordt gehaald door een aardbeving. Grote schade zie je pas als je nadat je bekomen bent van de schrik, op inspectie gaat. Dan nog zie je niet alles. Zoals de fundering en schade achter ‘het behang’. Je denkt dat alles goed geregeld is. Dan blijkt dat de frustratie pas echt begint.

Je merkt dat het huis blijft kraken, weken, zelfs maanden later nog. Veel bewoners merken dat er steeds meer schade komt. Veel werk, gezeur, irritatie (ook tussen partners), teleurstelling en boosheid zijn voor velen bekende begrippen, naast de tijd, geld en energie die in het herstel/oplappen gestoken moeten worden. Later komen de lichamelijke en geestelijke klachten.

En het besef dat de Overheid en de NAM misschien zelf onder druk staan van de echte grootmachten: de grootindustriëlen en -bedrijven.

Beving Huizinge buiten gewoon
Deze aardbeving is de ‘zwaarste’ geïnduceerde aardbeving die ooit in Nederland bij gaswinning is opgemeten. De aardbeving deed zich voor op 16 augustus 2012. Het epicentrum lag bij Huizinge, gemeente Loppersum (53,3547N – 6,6571E). De aardbevingshaard – het hypocentrum – lag (volgens het KNMI) op een diepte van ongeveer 3 km, de gemiddelde diepte van het gasveld in Groningen. De initieel berekende lokale magnitude is ML 3,4. De nadien berekende momentmagnitude is Mw 3,6. Dit laatste vertaalt zich in een verschoven cirkelvormige breukoppervlak van ongeveer 0,5 km², met een straal van 390 ± 110 m, en met een gemiddelde
verplaatsing van 5 ± 3 cm. Wat de Volkskrant meldt (Aardbeving Loppersum was zwaarder dan gedacht, 29.01.2013) is dan ook compleet fout. De magnitude is niet bijgesteld, alleen herberekend op de magnitudeschaal die nu wereldwijd aangewend wordt, juist omdat de momentmagnitude een betere maat is voor de hoeveelheid vrijgegeven energie bij een aardbeving. Alleen is het zo dat beide magnitudeschalen normaal gecorreleerd zijn in dit magnitudebereik. De procedure ter bepaling van de lokale magnitude ML in de Groningse context is dan ook aan een bijstelling toe volgens het KNMI.”
Bron: EOS Wetenschap, Paniek in Groningen door SciLogs, 4 februari, 2013 – 22:00 http://eoswetenschap.eu/content/paniek-groningen

De gemiddelde verplaatsing tijdens de Huizinge-beving (M3.6) 2012 is 60% groter dan tijdens de beving van 2006 bij Westeremden (M3.5). Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://archive.org/stream/blg-205498/blg-205498_djvu.txt

“Berekeningen geven aan dat de bron een gemiddelde beweging van 5 ± 3 cm omvatte langs een cirkelvormig breukoppervlak met een straal van 390 ± 110 m en een spanningsval van 25 ± 9 bar. Deze bepalingen gaan uit van het Brune model. Het mechanisme van de breuk is niet eenduidig te bepalen uit de polariteit van de geregistreerde golven. Onderzoek met behulp van golfvorminversie zal naar verwachting meer duidelijkheid geven. Meerdere S-golven zijn bij deze beving geregistreerd, hetgeen de duur van de sterk gevoelde beweging verlengd heeft. Dit is ook gemeld door de lokale bevolking. ” Bron: Full text of “Bijlage 205498” The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://archive.org/stream/blg-205498/blg-205498_djvu.txt

Opmerkingen

  • ‘Berekeningen geven aan dat de bron een
    gemiddelde
    beweging van 5 ± 3 cm omvatte’. Het is niet duidelijk wat precies bedoeld wordt met ‘de bron’.
  • Het is niet duidelijk van hoeveel en welke meters deze gegevens afkomstig zijn.

Een kaartje van het KNIM waarin de intensiteiten zijn getekend. Zie figuur 9

Figuur 9

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013

 

Figuur 10

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Dost and Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/The_August16_2012_earthquake_near_Huizinge_%28Groningen%29.pdf

Opmerking

  • Wat opvalt bij het kaartje uit figuur 9 is de enorme spreiding van de verschillende intensiteiten vooral vergeleken met het kaartje van figuur 10 waar de intensiteiten rondom een centrum keurig gerangschikt. 

Figuur 11

Maximale versnellingen geregistreerd door het KNMI accelerometer netwerk.  Aangegeven in figuur 11 zijn de maximale waarden, niet de gemiddelde waarden. Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Dost and Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/The_August16_2012_earthquake_near_Huizinge_%28Groningen%29.pdf

Figuur 12

Bron: Integraal Meet– en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen www.dialoogtafelgroningen.nl/?attachment_id=348

Figuur 13

“De geobserveerde trends en de verwachtte extrapolatie daarvan in de nabije toekomst zijn weergegeven in figuren B.1 tot en met B.3 (B.2 en B.3 = figuur 12 en figuur 13 ). Een significante afwijking van de voorspelde waarden wordt gedefinieerd door een geobserveerde parameter die buiten het 68% betrouwbaarheidsinterval treedt. In de figuren is het 68% betrouwbaarheid interval rond de trends aangegeven. Mocht een van de parameters buiten het 68% interval treden dan zal NAM in contact treden met SodM en in overleg besluiten of escalatie noodzakelijk is. Voortschrijdend inzicht kan leiden tot een andere keuze van continu te monitoren parameters. Dit zal als onderdeel van de jaarlijkse cyclus bediscussieerd worden en indien nodig aangepast worden.” “De data over de laatste 8 jaar is gebruikt om de getrokken trendlijnen en de bijbehorende 68% betrouwbaarheidsintervallen te berekenen. Voor bevingen M > 3.5 is de statistiek te gering om betrouwbaarheids-intervallen te bepalen.” Bron: Integraal Meet– en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen http://www.dialoogtafelgroningen.nl/?attachment_id=348

“Geobserveerde PGA’s voor alle bevingen M > 2.5 waarvoor betrouwbare versnellingsmetingen beschikbaar zijn. Het 68% betrouwbaarheids-interval van de geometrisch gemiddelde PGA per beving is aangegeven. De Huizinge M=3.6 beving van augustus 2012 zou aanleiding hebben gegeven tot escalatie.”

“De Huizinge M=3.6 beving van augustus 2012 liet PGA’s ([grond]versnellingen) zien die leiden tot een geometrisch gemiddelde PGA die buiten het 68% betrouwbaarheids interval valt. De Huizinge beving zou volgens dit criterium aanleiding hebben gegeven tot escalatie. Om consistentie te borgen zullen gedurende 2014 in principe (en tot nader orde) de metingen van de huidige 12 versnellings stations gebruikt worden.”

Bron: Integraal Meet– en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen, 2013, NAM

“Uit een vergelijking door KNMI met de geregistreerde Mw=3.6 signalen van de Huizinge aardbeving bleek dat deze binnen het betrouwbaarheidsinterval van 1 standaarddeviatie vallen (pers. comm. Dost, 2013).”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk in Groningen Studie naar de robuustheid van het gasleidingennetwerk, Deltares 2013 in opdracht van Nederlandse Gasunie ing. S.H. Stratingh

Opmerkingen

  • In figuur staat: Geobserveerde PGA’s, voor alle bevingen M>2.5 waarvoor betrouwbare versnellingsmeters beschikbaar zijn.’ Het lijkt alsof hiermee gezegd wordt dat er ook sprake is van ‘onbetrouwbare ‘ meters.
  • “Om consistentie te borgen zullen gedurende 2014 in principe (en tot nader orde) de metingen van de huidige 12 versnellings stations gebruikt worden.” Betekent dit dat in het verleden anders is gehandeld?
  • Het borgen van consistentie door het plaatsing van meters betekent: het zekerstellen van tegenoverelkaargestelde tegenstrijdigheden door het plaatsen van meters.

Deze zin kent veel interessante woorden, maar zegt niet zo veel. Het geeft tevens aan dat in 2012 in het grootste gasveld van West-Europa onvoldoende en/of verouderde meters aanwezig waren, ondanks herhaalde aanbevelingen naar en beloftes van meer meters in voorgaande jaren.

  • Niemand van de bewoners kan begrijpen waarom het KNMI de ene keer spreekt van een escalatie omdat de gemiddelde PGA buiten de 68% betrouwbaarheidinterval valt, terwijl in het rapport ‘Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk’ het Deltares zegt: “Uit een vergelijking door KNMI met de geregistreerde Mw=3.6 signalen van de Huizinge aardbeving bleek dat deze binnen het betrouwbaarheidsinterval van 1 standaarddeviatie vallen (pers. comm. Dost, 2013).”

    Waarom de ene keer wel en de andere keer niet gerekend is met een standaarddeviatie, is onduidelijk.

“De TBO (Technische Begeleidingscommissie Ondergrond) deelt de mening van NAM over de grote onzekerheid in de berekende seismische hazard. Voor een deel is die onzekerheid inherent aan de gekozen (statistische) benadering, en de beperkte hoeveelheid gegevens die voor de analyse beschikbaar is. Voor een ander deel heeft de onzekerheid te maken met de beperkte fysica in het model waardoor de seismiciteit nu uitsluitend is gekoppeld aan de compactie van het veld.”

Bron: Technische Begeleidingscommissie Ondergrond 24 november 2013 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/ref-02-13-11-25-review-tbo-onderzoek-5.pdf

Opmerkingen

  • In hoeverre is het sowieso mogelijk om te spreken over een betrouwbaarheidsinterval van 68%, wanneer het SodM, de TBO, zelfs de NAM zeggen dat de onzekerheid m.b.t. de seismische kans op zwaardere bevingen groot is?
  • Omdat voor bevingen M > 3.5 de statistiek te gering is om betrouwbaarheids-intervallen te bepalen, heet een beving boven M3.5 dan altijd karakteristiek of een escalatie?
  • Indien voor bevingen M > 3.5 de statistiek te gering is om betrouwbaarheids-intervallen te bepalen, waarom wordt de betrouwbaarheidsinterval van 68% bij de grondversnellingen van de Huizinge-beving dan aangehaald?
  • Hoe kun je spreken van een betrouwbaarheidsinterval wanneer de betrouwbaarheid slechts 68% is? Dit wil zeggen: slechts 18% meer kans dan een simpel ja of nee.
  • Mocht de ‘betrouwbaarheidsinterval’ aangehaald worden, en er dermate grote onzekerheden bestaan, hoe kun je dan wanneer deze beving niet past binnen dit interval, spreken van een escalatie?
  • Mocht de ‘betrouwbaarheidsinterval’ aangehaald worden, hoe kun je dan spreken van een escalatie wanneer een beving zich voordoet met intensiteiten die bij een beving past van M3.9 die wel in de lijn Gutenberg-Richter-grafiek past? Of was de beving ondieper waardoor de bodem is ‘opgeslingerd’ tot buiten de provinciegrens?
  • Was de site response van groter invloed dan verwacht?
  • Dat de Huizinge-beving enerzijds een escalatie wordt genoemd omdat het buiten het 68% betrouwbaarheidsinterval valt, en dat anderzijds het niet mogelijk is gebleken op basis van statistiek de maximaal mogelijke magnitude voor aardbevingen in het Groningenveld in te schatten, kan beschouwd worden als een contradictio interminis.
  • De bevolking raakt in de war en weet niet meer wat waar en niet waar is. Op deze manier wordt een discussie geboren en het probleem naar de achtergrond verdrongen. Het op een dergelijke manier verplaatsen van de focus is m.b.t. de gaswinning en de gevolgen daarvan geen uitzondering.
  • Het is duidelijk dat de beving van Huizinge niet paste in de verwachting van een beving tussen M4 en M5 (met verwachte intensiteiten tussen VI en VII op de EMS-schaal) en de gebruikelijke verwachting van het 68% betrouwbaarheids-interval, dat trouwens erg laag ligt (met een overschrijdingskans van 16%). Des te meer zou je juist daarom alle mogelijke gegevens m.b.t. de Huizinge-beving mogen verwachten teneinde de intensiteiten vast te stellen. Wanneer dit wel gebeurd zou zijn, zou het duidelijk worden dat de intensiteiten hoger waren dan het KNMI beweert.
  • Een gemiddelde PGA is alleen interessant voor grafieken. Bij een overstroming zeg je toch ook niet hoeveel water er gemiddeld in een gebied staat. Wanneer een beving plaatsvindt en daarvan een gemiddelde PGA van wordt berekend, over welke omtrek spreek je dan? Is het niet veel interessanter om de piekversnelling mee te nemen in de kansberekening? Bij voorspellingen worden structureel de maximale snelheden of versnellingen in kaart gebracht. Wanneer een event daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, wordt de piekversnelling niet meegenomen voor het berekenen van latere risico’s. Op deze manier krijg je altijd een afzwakking van de maximaal te verwachten snelheden.
  • Niet alle data van bevingen die voor bewoners interessant zijn, worden zichtbaar in de rapporten die de risico’s hebben berekend verwerkt.


    Conclusie

  • Wanneer door het integraal meet- en monitoringsplan van de NAM gezegd wordt dat de beving van Huizinge een escalatie is, omdat het buiten de betrouwbaarheidsinterval van de gemiddelde PGA’s valt, maar dat tegelijkertijd gezegd wordt dat voor bevingen M > 3.5 de statistiek te gering is om betrouwbaarheids-intervallen te bepalen, mag je m.i. spreken van misleiding.

Op onze vraag of er op 16 augustus 2012, toen twee pieken zijn geconstateerd, er sprake geweest is van twee bevingen, antwoordde het SodM in juni 2013 het volgende:

“Op dit moment wordt de oorzaak van de meerdere S-fasen in het seismogram nog door het KNMI onderzocht. Het aantal fasen per registratielocatie is erg verschillend. Het is mogelijk dat er niet sprake is geweest van meerdere bevingen, maar dat de grote variatie in de dikte van de zoutlaag boven het gasreservoir complexe reflectiepatronen heeft veroorzaakt waardoor de meerdere fasen in het seismogram kunnen worden verklaard. Dat zal moeten blijken uit het onderzoek van het KNMI.” Bron: antwoorden SodM in eigen beheer

Inschatten maximale magnitude niet mogelijk
Het KNMI zegt in een intern document dat het niet mogelijk is gebleken de maximaal mogelijke magnitude voor aardbevingen in het Groningen veld te schatten. Dit wordt veroorzaakt door de specifieke vorm van de frequentie-magnitude relatie voor het veld en is mogelijk beïnvloed door de niet stationariteit van het proces.
Verdere studies, waarbij geologische data en geomechanische modellen gebruikt worden, kunnen mogelijk extra informatie geven.

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://archive.org/stream/blg-205498/blg-205498_djvu.txt

Op basis van alleen statistische analyse op de relatief beperkte hoeveelheid data van het Groningen veld is het volgens de NAM d.d. jan. 2013 niet mogelijk een betrouwbare inschatting te maken van een maximale magnitude.

Bron: BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Den Haag, 25 januari 2013 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Opmerkingen

  • Houtenbos, de NAM en het Staatstoezicht op de Mijnen maken gebruik van de Gutenberg-Richter grafiek. Daar is een wetmatigheid te constateren in de relatie tussen het aantal bevingen en de magnitude.

Wanneer de Gutenberg-Richter grafiek door Houtenbos, de NAM en het SodM geaccepteerd wordt als een in het Groningenveld vastgestelde wetmatigheid, waarom zegt het KNMI in een intern document dat het niet mogelijk is gebleken de maximaal mogelijke magnitude voor aardbevingen in het Groningen veld te schatten op basis van de statistiek? Wat bedoelt het KNMI hiermee te zeggen? Dat de wetmatigheid een relatie heeft met het productieproces is bekend.

  • Dat het proces in de ondergrond niet stationair is, weet een ieder. Natuurlijke aardbevingen zouden niet plaatsvinden en zoutcavernes niet omhoog gestuwd worden. Een klein voorbeeld hoe de NAM bewoners gebruikelijk informeert.
  • Het niet stationaire proces in de ondergrond houdt in dat de compactie (het ineendrukken van de gashoudende zandsteenlaag doordat de druk van boven sterker wordt door de gaswinning) niet exact berekend kan worden. Zowel de mate van bodemdaling (gelijkmatig of ongelijkmatig) als de kracht van bevingen is onder invloed van onzekere factoren niet exact te berekenen. Jarenlang evenwel is door de NAM het laboratoriummodel voor het berekenen van de compactie (model Geertsma) gehanteerd.

Conclusies

  • Wanneer er sprake is van een 68% betrouwbaarheids-interval, kan een afwijking zoals de beving bij Huizinge moeilijk gezien worden als een escalatie. Daarvoor is 68% te laag.

    Dat de bodem evenwel daalt (ongelijkmatig) en dat het aantal bevingen toeneemt is zeker. De kans dat de bevingen in zwaarte toenemen is hoog.

M.a.w. bij twijfel kiest de NAM gewoonlijk de voor haar meest gunstige uitleg.

Het Geertsma-model bv. dat jarenlang gebruikt is bij het berekenen van de mate van bodemdaling, is in feite een laboratoriummodel. Deze methode is volgens Houtenbos achterhaald en onbruikbaar. Zie de kritische en bijzonder aan te bevelen presentatie: “Gerommel in de Ondergrond” d.d.. 9 oktober 2013 van Houtenbos. http://www.co2ntramine.nl/presentaties-congres-gerommel-in-de-ondergrond/

  • Veel aanbevelingen zijn vanaf 1990 gedaan. Mondjesmaat zijn toezeggingen gedaan. Er worden dan bv. door de NAM 6 meters toegezegd. Het KNMI klaagt over te weinig mankracht en middelen om hun werk naar behoren te kunnen doen. De meters zijn deels verouderd en/of geven onjuiste data aan. Zowel de NAM, het KNMI als de Tcbb hebben te weinig aangedrongen op meer en betere meetapparatuur. Het borgen van consistentie komt vele jaren te laat, mochten deze woorden al werkelijk iets zeggen.
  • Het is geen uitzondering dat beweringen en cijfers doorlopend moeten worden bijgesteld. Het is geen uitzondering dat steeds opnieuw excuses hiervoor gemaakt worden, en verpakt in technisch ingewikkelde of simplistisch taalgebruik aan de bewoners gepresenteerd, opdat het volk in Groningen onder de indruk mag zijn en gerustgesteld wordt.
  • Ir. A.P.E.M. Houtenbos stelt als onafhankelijke onderzoeker dat er een kans van 23% is op bevingen van 4.1 of zwaarder gedurende de periode 2014-2016, meer dan tweemaal zoveel als de 10% waarop de huidige afweging van het veiligheidsrisico en het pakket aan schadebeperkende maatregelen zijn gebaseerd.

Figuur 14

Bron: https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Dat de beving buiten de specifieke vorm van de frequentie-magnitude relatie valt. Wordt betwijfeld. De grafiek van Gutenberg-Richterrelatie (ook geaccepteerd door de NAM en het KNMI) geeft aan dat met een interval van 4 tot 5 jaar een beving verwacht wordt met halve magnitude hoger. Zie de grafiek in fig. 14 van Ir. A.P.E.M. Houtenbos in zijn artikel “Bevingkans Groninger Gaswinning”
(zie figuur 14).

De oorspronkelijke grafiek is afkomstig van de NAM/SodM. En is logaritmisch. Dat wil zeggen dat de eerste 10 bevingen lineair zijn weergegeven, de volgende zijn in de grafiek verwerkt in aantallen van 10 tot 100, daarna van 100 tot 1000. Hierdoor lijkt het allemaal wel mee te vallen.

Bron: “Bevingskans Groninger Gaswinning’ http://bodemdaling.houtenbos.org/in-the-news/bevingsrisicogaswinninggroningen

Omdat pas in 1986 is begonnen is met meten, vallen de bevingen van M1.5 en M2 buiten de context. In de grafiek worden het aantal bevingen (vertikaal) afgezet tegen de magnitude (horizontaal) en is de relatie duidelijk zichtbaar. Trek je de lijnen recht dan is het interval tussen de zwaarte van de bevingen nog duidelijker. Het gebeurt veelal dat een beving zich enkele jaren eerder of later manifesteert; trek een rechte lijn terug naar het begin, dan is de regelmaat van intervallen duidelijk te herkennen. NB: de grafiek is logaritmisch!

Bron: “Bevingkans Groninger Gaswinning” https://sites.google.com/a/houtenbos.org/bodemdaling/in-the-news/bevingsrisicogaswinninggroningen

The extended dataset for the Groningen field ( 190 events of M≥ 1.5 ) allows an update of the hazard analysis. Based on cumulative energy trends, the dataset for Groningen was divided into two
segments (1991-2003) and (2003-2012).

Analysis shows that the frequency-magnitude relations are characterized by a similar value of the Gutenberg-Richter (GR) b-value, but do have a different seismicity rate. Seismicity rate increases with time and seems to coincide with increased production”.

De uitgebreide dataset voor het Groningen-veld (190 gebeurtenissen van M ≥ 1.5) kenmerkt een update
van een risicoanalyse. Gebaseerd op cumulatieve
energie trends, werd de dataset voor Groningen verdeeld in twee segmenten (1991-2003) en (2003-2012).

Analyse toont aan dat de frequentie-magnitude relatie gekenmerkt wordt door een soortgelijke waarde van de Gutenberg-Richter (GR) b-waarde, maar een andere seismisch gedrag. Seismisch gedrag neemt toe met de tijd en lijkt samen te vallen met een verhoogde productie.

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen)Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake-near-huizinge-groningen1.pdf

“In 2012 is een update van de 2004-studie uitgevoerd, waarin alle nieuwe data zijn meegenomen tot mei 2010 [3]. Uit de nieuwe analyse blijkt dat geen van de voorkomens, die in 2004 een verwaarloosbare kans op beven toegeschreven kregen, zijn gaan beven. Het aantal geobserveerde bevingen is bijna verdubbeld sinds 2004, dus dit is een sterke aanwijzing dat de statistische benadering een goede inschatting geeft van de kans op beven bij gaswinning van de Nederlandse voorkomens.”

Bron: Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies dec. 2012, Wassing, Dost

Opmerkingen

  • Het KNMI erkent de Gutenberg-Richter relatie, maar het seismisch gedrag van de Huizinge-beving past daar niet bij. Hierbij is al duidelijk dat de ervaringen die prima in kaart gebracht kunnen worden, noodzakelijk zijn. Tot nu toe wil noch de NAM, noch het KNMI, noch de Overheid hiervan weten. Ik vermoed dat liever niet duidelijk wordt welke risicocijfers dan tevoorschijn gaan komen.
  • De berekeningen van Houtenbos zijn niet of slechts heel summier meegenomen in de rapporten die het Kabinet heeft laten uitvoeren.
  • Het is opvallend dat kritisch onderzoek nog steeds niet gewenst is en waarvoor door de Overheid geen gelden beschikbaar gesteld worden.
  • Het aantal bewoners dat geen vertrouwen heeft in onderzoek betaald door de NAM en/of Overheid, stijgt.

Relatie magnitude en intensiteit
Sinds ruim een eeuw worden aardbevingstrillingen op veel plekken gemeten door seismografen en spreken we van ‘instrumentale’ aardbevingen.

Er is geen eenduidige relatie tussen kracht en intensiteit, maar algemeen wordt aangenomen dat een natuurlijke beving met een kracht van 7 op de schaal van Richter correspondeert met destructieve bevingen (klasse IX op de mercallischaal). Bij destructieve bevingen is de schade aanzienlijk, waarbij zuilen en muren omvallen en gebouwen van hun fundament loskomen.

Bron: Archeoseismologie – reconstructie van historische aardbevingen door Johan H. ten Veen TNO Bouw en Ondergrond, johan.tenveen@tno.nl http://natuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=472977

Figuur 15

Bron: TNO-Rapport, 16-2-1998. ’97-CON-R1523-1

Op de vraag: “Is deze bovenstaande grafiek (zie figuur 15) betreffende de bodemstructuur en hypocentra voor het Groningenveld volgens u accuraat en indien dit niet het geval is, kunt u ons voorzien van een op het Groningenveld betrekking hebbende accurate grafiek?”, was het antwoord van het SodM (juni 2013): “Deze figuur komt uit een verouderd rapport. Voor zover mij bekend bestaat er geen recentere versie. Deze figuur is gebaseerd op een zeer beperkte dataset (tot 1998) en verdient indien mogelijk een actualisatie. Overigens blijft het aan te bevelen om over te stappen op bodemsnelheden en versnelling, aangezien deze objectiever zijn dan intensiteit.”

“In de periode 2004-2010 zijn er acht versnellingsmeters geïnstalleerd in de provincie Groningen. Daarnaast zijn er twee versnellingsmeters geïnstalleerd op Schiermonnikoog. Op dit moment zijn er 12 versnellingsmeters actief in het gebied rond het Groningenveld.

In de data-acquisitie en studieplan van de NAM wordt voorzien in het vervangen van 5 verouderde versnellingsmeters en het plaatsen van 6 extra meters.”

Bron: antwoorden op vragen SodM d.d. 6 juni 2013, in eigen beheer.

Conclusies

  • De NAM heeft ondanks haar beperkte dataset (tot 1998) te weinig inspanningen verricht om voldoende meters te plaatsen. In de periode 2004-2010 zijn er acht versnellingsmeters geïnstalleerd in de provincie Groningen. In juni 2013 schreef het SodM ons dat in de data-acquisitie en studieplan van de NAM voorzien wordt in het vervangen van 5 verouderde versnellingsmeters en het plaatsen van 6 extra meters.

    Om consistentie te borgen zullen gedurende 2014 in principe (en tot nader orde) de metingen van de huidige 12 versnellings stations gebruikt worden.” Bronnen: Integraal Meet– en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen, 2013, NAM en antwoorden SodM in eigen beheer.

  • Ook heeft de NAM bij (zwaardere) bevingen nagelaten actief enquêtes te laten uitvoeren door het KNMI om zo te komen tot een valide basis voor een indicatie van intensiteiten. De NAM is verantwoordelijk voor de schade die ze toebrengen en moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van haar gevergd kunnen worden om te voorkomen dat :
  1. nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt,
  2. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt,
  3. de veiligheid wordt geschaad, of
  4. het belang van een planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of aardwarmte wordt geschaad.

Zie artikel 33 Mijnbouwwet

Intensiteitenkaart wel mogelijk in 1989

Figuur 16

Bron: Wat beweegt de Aarde, KNMI

Kaart met contouren van gelijke intensiteit van de aardbeving bij Purmerend op 1 december 1989. De cirkeltjes uit figuur 16 geven de geënquêteerde locaties aan. Omdat er in het gebied geen seismometers stonden opgesteld was ondervraging van de bevolking het enige middel om meer over deze aardbeving te weten te komen.

De beving vond plaats op 1 december 1989 op een diepte van 1,2 km, had een kracht van M2.7 en de intensiteit in het centrumgebied was V.

Bron: KNMI Aardbevingen in Noord Nederland in 1998 http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubmetnummer/knmipub189.pdf

Conclusies

  • Het in kaart brengen van meerdere intensiteiten is wel gelukt bij een relatief klein gebied in Noord Holland in 1989. Het is zeer opvallend dat het KNMI beweert dat in Groningen bij de beving op 12 augustus 2012 slechts één intensiteit belangrijk was: VI op de EMS-schaal. Het excuus dat meters een beter beeld geven dan het vaststellen van een intensiteit, klinkt redelijk, maar dat is het niet: metingen worden meegenomen bij het vasstellen van de intensiteiten.
  • Het schadebeeld wordt duidelijker omdat de hoogte van de intensiteit mede de schade aangeeft.
  • Omdat in het gebied bij Purmerend in 1989 geen meters stonden is een enquête. gehouden. In Groningen stonden bij een veel zwaardere beving ook erg weinig meters.
  • De enquête onder de bevolking bij Purmerend n.a.v. de beving met M2.7 in 1989 leverde een intensiteit op van V.
  • Vergeleken met de M3.6 is de intensiteit relatief gezien erg hoog. Een M3.6 is bijna 8 keer zwaarder dan een M2.7 en daarbij komt ruim 22 keer zo veel energie vrij.

Intensiteiten bij de beving in Huizinge
Het KNMI meldt op haar site – en ondanks protest onzerzijds nogmaals bevestigd bij monde van dhr. Dost – één intensiteit: nl. VI op de EMS-schaal.

In Middelstum zijn bij de beving van 16 aug. 2012 door de inwoners evenwel gevolgen ervaren en/of geconstateerd die passen bij een intensiteit tussen VI t/m VIII op de EMS-schaal.

Conclusie

  • Indien er goed onderzoek was gepleegd was de intensiteit niet als VI op de lijst van het KNMI geplaatst. De intensiteiten hadden met een bandbreedte VI – VIII vermeld moeten staan.

Intensiteit berekend voor een beperkt gebied
Het KNMI kwam tot de volgende conclusie: “The isoseims fit well with a shallow source at 3 km depth. The Macroseismic epicenter, taken as the center of the intensity VI contour, is located north-east of the instrumental epicenter. This difference may be explained by the source mechanism. However, details in the intensity contours are also influenced by the population density, e.g. to the south-west the effect of the city of Groningen is clearly visible and therefore one should be cautious with the interpretation of the contours. Intensity VI is measured in a limited region at < 4km from the macroseismic epicenter.” Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen)Samenvatting Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://archive.org/stream/blg-205498/blg-205498_djvu.txt

De isoseims (intensiteiten) passen goed bij een ondiepe bron op 3 km diepte. Het macroseismische epicentrum, genomen als het centrum van de intensiteit VI contour, ligt ten oosten van het instrumentale epicentrum. Dit verschil kan worden verklaard door de bron van het mechanisme. Echter, gegevens van de intensiteitscontouren zijn ook beïnvloed door de bevolkingsdichtheid, bijv. richting zuid-westen is het effect op de stad Groningen duidelijk zichtbaar en daarom moet men voorzichtig zijn met de interpretatie van de contouren. Intensiteit VI wordt gemeten in een beperkte regio op < 4km van de macroseismische epicentrum. ”

Buitengrens voor schadeclaims bij een gegeven magnitude, voor een haarddiepte van 3 km.
Het vaststellen van de intensiteit in het beperkte gebied met een omtrek kleiner dan 4 km. heeft nooit alle schade mee kunnen nemen (zie figuur 52 )

Conclusies

  • Wanneer de isoseims (lijnen van gelijke bevingintensiteit rond een epicentrum) goed passen bij een ondiepe bron op 3 km, is het vreemd dat een dergelijke kaart niet voor de Huizinge-beving is gemaakt.
  • Het is het verwonderlijk dat bij een beving van 3.6 zoveel meer en zwaardere schade is geweest dan bij de beving in Middelstum van M3.5 in 2006.
  • Wanneer de gegevens van de intensiteitscontouren ook beïnvloed zijn door de bevolkingsdichtheid bv. richting zuid-westen, is het effect op de stad Groningen duidelijk zichtbaar en dat men daarom voorzichtig moet zijn met de interpretatie van de contouren, is in tegenspraak met de uitspraak van het KNMI dat de maximum intensiteit VI is berekend voor een beperkt gebied < 4 km rond het macroseismisch centrum dat ca 2 km NE van het instrumentele epicentrum is gelegen.

“Maximum intensiteit VI is berekend voor een beperkt gebied (< 4km) rond het macroseismisch epicentrum, dat ca 2 km NE van het instrumentele epicentrum is gelegen.” (Zie figuur 17)

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel  KNMI, De Bilt January 2013 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake-near-huizinge-groningen1.pdf

Figuur 17

Location of the Huizinge earthquake. The KNMI locations (1- regional model; 2- local model), Geofon location (3) and the EMSC location (4). Gas field are shown in light green, earthquakes as yellow circles, borehole stations by blue inverted triangles and accelerometers by blue squares. Faults at top of the reservoir are indicated by solid lines (data courtesy of NAM).

Bron: BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 25 januari 2013

“Er is onduidelijkheid over de kracht en het epicentrum van de aardbeving die donderdagavond plaatsvond in het noorden van Groningen. De metingen van internationale instituten lopen uiteen van 3,4 tot 3,9 op de schaal van Richter. Volgens het Duitse meetinstituut Geofon is dat verschil verbazingwekkend groot.

Het KNMI registreerde een kracht van 3,4, terwijl instituten in de VS en Frankrijk melding maakten van een magnitude van 3,7. Het Duitse Geofon noteerde eerst een kracht van 4,1 op de schaal van Richter en stelde dat later bij naar 3,9. Volgens Geofon, dat een meetstation vlak bij de Nederlandse grens heeft, komen zulke verschillen vrijwel nooit voor.
Het KNMI verklaart de verschillen door de uiteenlopende manieren waardoor de meetgegevens door de instituten worden geanalyseerd en de afstand tussen het meetstation en het epicentrum. Seismoloog Läslo Evers liet weten dat het KNMI al sinds 1986 één en dezelfde methode gebruikt voor de analyse.” Bron: Onduidelijkheid over kracht aardbeving, ANP 17/08/12, 14:56

Geofon (Duitsland, Potsdam) heeft de magnitude van de beving op 16 augustus 2012 als volgt genoteerd: 3.9 (+0.3).

“Gedetailleerde analyse, waarbij data van versnellingsmeters in de regio rond Loppersum zijn meegenomen, heeft geleid tot een bijstelling van de locatie van de beving van 16 augustus. Deze verschuift naar Huizinge ca 2 km ten westen van Westeremden.” (Zie figuur 17) http://www.knmi.nl/cms/content/108672/locatie_aardbevingen_in_provincie_groningen

“Ingevulde enquêteformulieren op KNMI-site geven een goed beeld van hoe sterk de beving in Groningen is gevoeld. Het instrumenteel bepaalde epicentrum is met gele ster aangegeven.

In het geval van Huizinge is er een duidelijk verschil tussen lokale magnitude (3,4) en de moment magnitude (3,6). De relatie tussen beide magnitudes wordt nog onderzocht maar dit is wel reden om de magnitude voor de beving in Huizinge bij te stellen en vast te leggen op 3,6.

Als er een vergelijking wordt gemaakt met gas- en olievelden elders in de wereld dan varieert de maximale sterkte van deze bevingen tussen 4,2 en 4,8. De maximale intensiteiten (schaal van Mercalli) die horen bij deze ondiepe aardbevingen met een magnitude van 4 tot 5 zullen op VI en VII zitten. Dat betekent dat er kans is op omvallen van voorwerpen tot (lichte) structurele schade aan gebouwen.

Bron: KNMI Nieuws Magnitude Huizinge wordt 3.6 http://www.knmi.nl/cms/content/111428/magnitude_beving_huizinge_wordt_36

“Deze beving is in een veel groter gebied gevoeld. Het KNMI heeft naar aanleiding van deze beving 1350 meldingen ontvangen via de website. Met behulp van deze meldingen maken de seismologen van het KNMI een intensiteitenkaart, waarop te zien is hoe sterk en op welke manier de aardbeving gevoeld is in de regio.”

Bron: website KNMI http://www.knmi.nl/cms/content/108672/locatie_aardbevingen_in_provincie_groningen

De mist rondom het aantal van 1350 meldingen geeft geen zekerheid t.a.v. de plek vanwaar deze meldingen gekomen zijn. Of de 1350 meldingen uit het totale gebied zijn binnengekomen via het invulformulier of via een telefonische melding bij het KNMI of alleen uit het specifieke onderzoekgebied van >4 km rondom het episch centrum (dat later 2 km is verplaatst) is ook niet bekend.

Opmerkingen

  • Beperkt gebied
    • Het KNMI heeft een intensiteit gemeten in een te beperkte regio op > 4km vanaf het macroseismisch epicentrum.
    • “een beperkt gebied (< 4km) rond het macroseismisch epicentrum”:  Minder dan 4 km kan ook 2 km inhouden. Het gebied moet correct in kaart gebracht zijn, willen valide conclusies getrokken kunnen worden.
    • Exacte gegevens over de werkelijke grootte van het beperkte gebied waar de intensiteit is gemeten ontbreken.  Een goede risico-analyse is op basis van het ontbreken van deze gegevens niet betrouwbaar.
  • Bevolkingsdichtheid
    • “Echter, gegevens van de intensiteitscontouren zijn ook beïnvloed door de bevolkingsdichtheid, bijv. richting zuid-westen is het effect op de stad Groningen duidelijk zichtbaar.” Wanneer gekozen is voor een afstand < 4km, is het onjuist om wegens de mate van bevolkingsdichtheid het gebied groter of kleiner te maken en wordt de berekening voor het seismisch risico vervuild door onzuivere cijfers. Een intensiteitenkaart van een groter gebied dan 4 km, waarop meerdere intensiteiten vermeld staan, is het enige valide instrument om een zuiver beeld te krijgen van de gevolgen aan het oppervlak en het seismisch risico.
    • Waarom is, wanneer voorzichtig omgegaan moet worden met contouren een intensiteitenkaart zoals gebruikelijk en voor de hand liggend, niet gemaakt? Het wekt de schijn dat het berekenen van de intensiteiten bewust is nagelaten.
    • Wanneer de bevolkingsdichtheid als argument wordt gebruikt om voorzichtig te zijn met de interpretatie van de contouren, is het meenemen van voldoende data juist belangrijk.
  • Meldingen
    • Met andere woorden: we weten niet hoe groot het gebied is waar wat precies ervaren is. Daarbij dient vermeld dat in Middelstum de intensiteiten aantoonbaar hoger waren dan VI.
    • Het aantal mensen binnen het gebied van >4 km rond het macroseismisch epicentrum die de enquête hebben ingevuld is niet bekend, evenals het de manier waarop gegevens zijn geïnventariseerd.
    • Niet bekend is op welke gegevens het vaststellen van intensiteit VI exact is berekend.
  • Meters
    • Het aantal en de soort goed functionerende meters – voor zover al aanwezig – in het beperkte gebied is niet exact bekend, maar zeer waarschijnlijk onvoldoende om tot een valide inschatting van de maximale intensiteit in het beperkte gebied te kunnen vaststellen.
    • Het is wellicht mogelijk de exacte plaats van de versnellingsmeters te vinden d.m.v. het GPS-systeem, maar de bewoners hebben m.i. recht op meer toegankelijke informatie m.b.t. de plaats van de versnellingsmeters.

Conclusies

  • Het KNMI heeft naar aanleiding van deze beving 1350 meldingen ontvangen via de website. Met behulp van deze meldingen maken de seismologen van het KNMI een intensiteitenkaart, waarop te zien is hoe sterk en op welke manier de aardbeving gevoeld is in de regio. Of de 1350 meldingen uit het totale gebied zijn binnengekomen via het invulformulier of via een telefonische melding bij het KNMI en alleen uit het specifieke onderzoekgebied van >4 km rondom het episch centrum (dat later 2 km is verplaatst) is niet bekend. Met andere woorden: we weten niet hoe groot het gebied is en waar en wat gemeten is.

  • De telefonische meldingen en de meldingen via het invulformulier op de site van het KNMI uit het gebied waar het KNMI onderzoek heeft gedaan naar de intensiteiten (Intensity VI is measured in a limited region at < 4km from the macroseismic epicenter), mogen wanneer het aantal meldingen uit dit gebied niet exact bekend is, niet als voldoende representatief worden beschouwd.
  • Doordat dit epicentrum later 2 km n.o. is bijgesteld, is een substantieel deel van de meldingen uit dit gebied niet representatief voor de uitkomst van de intensiteit (VI) in dit beperkte gebied.
  • Een intensiteitenkaart van een groter gebied dan 4 km, waarop meerdere intensiteiten vermeld staan, samen met de data van de snelheden/versnellingen is het enige valide instrument om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen van de gevolgen aan het oppervlak en het seismisch risico. Bovendien kan de diepte beter worden bepaald.
  • Waarom is, wanneer voorzichtig omgegaan moet worden met contouren is een intensiteitenkaart zoals gebruikelijk en voor de hand ligt, niet gemaakt? Het wekt de schijn dat het berekenen van de intensiteiten bewust is nagelaten.
  • De data van de meters in het beperkte gebied kunnen niet als voldoende representatief worden beschouwd.
  • Niet bekend is op welke gegevens het vaststellen van intensiteit VI exact is berekend Dit houdt in dat onbekend is hoe en welke intensiteiten waar zijn vastgesteld.
  • Het vaststellen van intensiteit VI lijkt op onvoldoende goede gegevens gebaseerd.
  • Gezien het enorme gebied (vanaf de Waddenkust tot de stad Groningen en vanaf de grens met Friesland tot Duitsland) is het evident dat het KNMI nalatig is geweest in het onderzoek naar hoe heftig de beving is ervaren en welke schade uiteindelijk is opgetreden. Zowel met betrekking tot het actief afnemen van een grootschalige enquête als ook het actief stimuleren om te melden bij het KNMI.
  • De bevolking weet niet beter dan dat het aantal van 1350 meldingen d.d. 24 aug. 2012 gebruikt zijn voor het vaststellen van de maximale intensiteit. Daarnaast lopen andere onderzoeken: “An evaluation of over 2000 damage reports in the region and comparison with the damage probability curves will be a good test-case for the applicability of the relation.” Bron:The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013
  1. Het is niet bekend of de evaluatie van 2000 schaderapporten ook is meegenomen met het onderzoek naar de intensiteit in het beperkte gebied.
  2. Het is niet bekend hoeveel schaderapporten meegenomen zijn in het onderzoek naar de intensiteit (VI).
  3. Het is niet bekend welke schade uit de rapporten is meegenomen en welke niet.
  4. Het is niet bekend of de inbreng van de bewoner voldoende is meegenomen.
  5. Schaderapporten zijn onvoldoende geschikt voor een onderzoek naar de intensiteit.

Suggestief woord-/zinsgebruik
“Bij de bepaling van de sterkte van een aardbeving wordt gebruik gemaakt van een correctie voor de afstand tussen de beving en de waarneemstations. Deze correctie is door het KNMI voor het noorden van Nederland bepaald en is gebaseerd op een uitvoerige analyse van het volledige meetnet in de regio.” http://www.knmi.nl/cms/content/108672/locatie_aardbevingen_in_provincie_groningen

“Op basis van de ingevulde enquêteformulieren op de KNMI website is een goede indruk te krijgen van de mate waarin de beving gevoeld is. Een hogere intensiteit betekent dat de beving sterker gevoeld is.” Bron: KNMI nieuws 21 februari 2013. http://www.knmi.nl/cms/content/111711/aardbevingen_in_groningen

“Ingevulde enquêteformulieren op KNMI-site geven een goed beeld van hoe sterk de beving in Groningen is gevoeld. Het instrumenteel bepaalde epicentrum is met gele ster aangegeven.

In het geval van Huizinge is er een duidelijk verschil tussen lokale magnitude (3,4) en de moment magnitude (3,6). De relatie tussen beide magnitudes wordt nog onderzocht maar dit is wel reden om de magnitude voor de beving in Huizinge bij te stellen en vast te leggen op 3,6.

Als er een vergelijking wordt gemaakt met gas- en olievelden elders in de wereld dan varieert de maximale sterkte van deze bevingen tussen 4,2 en 4,8. De maximale intensiteiten (schaal van Mercalli) die horen bij deze ondiepe aardbevingen met een magnitude van 4 tot 5 zullen op VI en VII zitten. Dat betekent dat er kans is op omvallen van voorwerpen tot (lichte) structurele schade aan gebouwen.”
Bron KNMI. Nieuws 29 januari 2013

  • Opnieuw blijkt dat bovenstaande gemarkeerde uitspraken niet onwaar zijn. Door  stellingen dusdanig te verwoorden wordt evenwel de suggestie gewekt van goede wil en gedegen onderzoek.
    • Van een uitvoerig meetnet is in Groningen tot 2014/2015 geen sprake.
    • Het KNMI zegt op basis van ingevulde formulieren een goede indruk te hebben van de mate waarin de beving gevoeld is. Deze gegevens zijn bij het KNMI bekend, maar zijn in rapporten nergens terug te vinden.
    • NB. Het KNMI wordt voor haar diensten betaald door de NAM.
    • Het macroseismisch epicentrum is het centrum van de intensiteit VI contour.
    • Het KNMI vergelijkt bevingen in Groningen met bevingen in het buitenland, wat niet mogelijk is. Hier wordt ook gesuggereerd dat in Groningen de intensiteiten tussen VI en VII horen bij de maximale bevingen (tussen 4 en 5), wat niet waar is.
  • De intensiteit is gemeten in een beperkte regio op minder dan 4 km rondom het macroseismisch epicentrum, maar de werkelijke grootte en de contouren van het gebied zijn niet bekend.
  • ‘Met behulp van deze meldingen maken de seismologen van het KNMI een intensiteitenkaart’Bron: http://www.knmi.nl/cms/content/108672/locatie_aardbevingen_in_provincie_groningen De suggestie is gewekt dat het KNMI een intensiteitenkaart zou maken.

Verdeling type woningen ARUP n.a.v. Huizinge-beving
“In figuur 18 staat de ruimtelijke verdeling van de verschillende typen huizen in de studie gebieden van ARUP (figuur A.3 [6]). De 12 verschillende niet-versterkte bakstenen huizen (URM) kunnen op basis van bouwperiode worden onderverdeeld in 3 kwetsbaarheidsgroepen: gebouwd voor 1920, gebouwd tussen 1920 en 1960 en gebouwd na 1960. 90% van de bebouwing binnen een straal van 15 km van het epicentrum van de Huizinge beving en 77% van de bebouwing in het gebied tot 5 km van de rand van het Groningen gasveld vallen binnen deze URM categorie. Deze categorie huizen is het meest gevoelig voor schade ten gevolge van aardbevingen.

Figuur 18

Bron: Risico analyse aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van Economische Zaken samenvatting

Meer en nog meer onderzoeken
Minister Kamp heeft opdracht gegeven het onderzoek te continueren samen met een uitgebreid meet- en monitoringsprogramma. “Dit onderzoek is primair bedoeld om de onzekerheden op langere termijn te minimaliseren en een beter inzicht te krijgen hoe het Groningenveld geproduceerd kan worden met zo klein mogelijke risico’s.”

Bron: 33529-30 Verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/details/index.jsp?id=2014A00195

Of grote drukverschillen in werkelijkheid ook zullen ontstaan is afhankelijk van de mate waarin breuken doorlatend zijn. Het vervolgonderzoek waarin expliciet het gedrag van de breuken wordt meegenomen moet hierin ook volgens de Stuurgroep meer inzicht bieden.

Daarbij is het niet waarschijnlijk dat dit soort grote drukverschillen in de voorgestelde periode van 3 jaar gaan optreden. Het huidige reservoirmodel geeft ook geen aanleiding om op de korte termijn grote drukverschillen in het veld te veronderstellen in de gebieden met waargenomen sterke seismiciteit.

Bron: 33529-30 Verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/details/index.jsp?id=2014A00195

Na verwerking van deze zienswijzen zal ik dan, naar verwachting medio dit jaar, het instemmingsbesluit definitief nemen. Daarop is vervolgens dan nog beroep mogelijk bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Doordat ik nu, onder bepaalde voorschriften en beperkingen, instem met het door NAM ingediende winningsplan, is over drie jaar besluitvorming aan de orde over de volgende herziening van het winningsplan voor het Groningenveld.”

Bron: 33529-30 Verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/details/index.jsp?id=2014A00195

Conclusies

  • Het KNMI, maar ook de NAM en de Overheid vertellen geen leugens, maar ook niet de hele waarheid. De suggestie wordt evenwel vaak gewekt dat de hele waarheid wel wordt verteld. Dit gebeurt ook bv. door bepaalde uitspraken dusdanig naast elkaar te plaatsen dat lezers de woorden samentrekken. Bv.: een uitvoerige analyse van het volledige meetnet in de regio.” De suggestie wordt gewekt dat het een groot meetnet is. Maar “volledig” houdt in: alle de meters die aanwezig zijn. En dat zijn al jaren veel te weinig. Zo ook de “ruis” m.b.t. het gebied waarbinnen de intensiteit is bepaald.
  • Het verhullen van waarheden vindt vaak plaats door op diverse plaatsen en tijden nieuws gefaseerd en/of telkens net even anders en/of in telkens andere terminologie naar buiten te brengen of verwachtingen te scheppen door bijvoorbeeld t.a.v. de voor het bedrijf zo gunstig mogelijke cijfers of uitkomsten te presenteren.
    De Overheid heeft bv. de rest van Nederland via de pers geïnformeerd dat Groningen een met een zogenaamde “namens de Groningers” gesloten akkoord een bedrag van €1,2 gekregen heeft, terwijl de NAM sowieso het leeuwendeel voor haar rekening moest nemen voor schadeherstel en preventie. Wat overbleef, een kleine €60 miljoen was van de Provincie en de gemeenten. De Overheid communiceert dit als een vaststaand waar feit, terwijl het lijkt op misleiding van de Nederlandse bevolking.
  • Naast het scheppen van verwarring door gebruik te maken van nodeloos ingewikkelde of telkens andere begrippen, ervaren een groeiend aantal bewoners die de Engelse taal niet machtig zijn het gebruik hiervan in sommige belangrijke rapporten als een gebrek aan respect. Een Nederlandse vertaling zou meer maatschappelijk verantwoord zijn.

Vaststellen van intensiteiten
Om de intensiteiten (EMS) vast te stellen (bv. in de vorm van een intensiteitenkaart) van een zware beving als in Huizinge 2012 zijn in ieder geval onderstaande gegevens van groot belang:

  1. De kracht van de bevingen (magnitude)
  2. Het houden van een (grootschalige) enquête.
  3. Data versnellingsmeters
  4. Dieptemetingen.
  5. De opbouw van de ondiepe ondergrond

Hieronder zal ik deze punten apart toelichten.

A: De kracht, snelheden en versnellingen

Het op een eerlijke manier oneens zijn is vaak een teken van vooruitgang. Mahatma Gandhi

Magnitude / schaal van Richter
De sterkte van een beving wordt berekend aan de hand van de maximale uitslag (amplitude) van de registratie van de horizontale component van de aardbeving. De sterkte wordt de magnitude genoemd (M).

Grondsnelheden
Een grondsnelheid is de snelheid van een vliegtuig of schip ten opzichte van het aardoppervlak.

Een snelheidsmeter meet de snelheid van de optredende beweging als functie van de tijd.

Versnellingen of g-krachten
“De “g-kracht” is de verhouding tussen een kracht en de zwaartekracht. In deze betekenis wordt de kracht uitgedrukt in de versnelling die hij veroorzaakt, in verhouding tot de valversnelling g. Anders gezegd, de kracht wordt vergeleken met de zwaartekracht. De valversnelling heeft in Nederland en België een waarde van ongeveer 9,81 m/s². Versnellingen in lucht– en ruimtevaart en in autotests en achtbanen worden vaak vergeleken met g. Een versnelling van bijvoorbeeld 3 g is daardoor gelijk aan 3 x 9,81 = 29,4 m/s². Een 3 g-kracht zou dan een kracht zijn die een versnelling geeft van 3 g = 29,4 m/s², dus 3 maal zo sterk als de zwaartekracht. Bijvoorbeeld als een straaljager versnelt, wordt de piloot in zijn of haar stoel gedrukt. De ondervonden “g-kracht” is dan geen kracht maar de verhouding

g-kracht=Fstoel op pilootFzwaartekracht op piloot

Volgens deze definitie is de g-kracht een verhouding van twee krachten, dus dimensieloos.”

Versnellingen worden gemeten door versnellingsmeters, ook wel accelerometers genaamd.

Bron: Wikipedia

Opmerking

  • Voor beide meters geldt dat de trilling in 3 richtingen moet worden gemeten (X, Y, Z).

Belofte minister Kamp augustus 2013
“Als aangegeven in mijn brief van 3 juli jl. heeft het KNMI, op basis van een veronderstelde beving van magnitude 5 op de schaal van Richter, een voorlopige kaart van de regio opgesteld, waarin de berekende contouren van de grondbeweging zijn opgenomen. Ik heb u daarbij toegezegd dat deze kaart samen met bovengenoemde rapporten beschikbaar komt. Deze voorlopige kaart is met een toelichting bij deze brief gevoegd. De kwalificatie «voorlopig» is belangrijk, omdat pas na voltooiing van alle onderzoeken een beter onderbouwd inzicht zal ontstaan in de mogelijke sterkte en het gebied van de bevingen en de onzekerheden in de berekeningen. Zo is in deze voorlopige berekeningen uitgegaan van een maximumsterke van een aardbeving van 5 op de schaal van Richter en zijn er aannames gedaan over het gebied waarin deze zwaardere bevingen kunnen optreden. Beide zijn onderwerp van onderzoeken, die einde van het jaar gereed zullen komen. Op basis hiervan zal het KNMI een definitief kaartbeeld samenstellen, dat dan als uitgangspunt kan dienen voor vaststelling van het soort preventieve maatregelen.”

Bron: Brief Tweede Kamer van Kamp. Betreft Aanbieding onderzoeksresultaten inzake gaswinning Groningen, 22 augustus 2013

Bron: http://www.slideshare.net/slideshow/embed_code/40126784

Opmerking

  • Voor het vaststellen van preventieve maatregelen heb je een uitgangspunt nodig. De NAM zegt d.d. 25 juli 2014 op haar website dat Arup voor elk woningtype onderzoekt hoe de woningen het best verstevigd kunnen worden. “Dit doen we in de berekeningsmodellen. Hiermee kunnen we verschillende krachten (grondversnellingen) op het computermodel van het gebouw loslaten. Zo kunnen we precies zien wat er met een gebouw gebeurt bij een dergelijke kracht en waar de zwakke plekken in een gebouw zitten.”
  1. Om dit te kunnen berekenen is een computermodel alleen onvoldoende. In de praktijk pakt het tot nu toe altijd anders uit.
  2. Het uitgangspunt van de mate van fragiliteit zoals het Arup-rapport hanteert is gebaseerd op empirische schadestatistieken van aardbevingen elders in de wereld en vergeleken met de woningen in Groningen.

Omtrek van het gebied: een vast of grillig patroon?
In de brief aan de Provinciale Staten van Groningen staat dat het KNMI, op basis van een veronderstelde beving van magnitude 5 op de schaal van Richter, een voorlopige kaart van de regio heeft opgesteld, waarin de berekende contouren van de grondbeweging zijn opgenomen (Zie figuur 19).

Bron: Eerste resultaten van de verwachte grondbeweging bij een aardbeving met een magnitude 5.0 en van de grootte van het gebied waar een sterke grondbeweging zou kunnen optreden. http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Eerste_resultaten_van_de_verwachte_grondbeweging_bij_een_aardbeving_met_een_magnitude_5.0.pdf


Figuur 19

Contouren van de maximale versnelling (PGA) voor een M=5.0 aardbeving in de regio Groningen. De PGA waarden zijn gebaseerd op gemiddelde waarden van het geselecteerde model. De veronderstelde seismische bronnen zijn aangegeven door rode stippen, contouren door grijze lijnen. Contour waarden zijn aangegeven in de eenheid [g].

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

Figuur 20

Figure 20 shows the contours of the highest median PGV value due to any M=5 earthquake in the area spanned by the historic M ≥3 earthquakes. Although an unrealistic scenario, it provides an overview in one Figure. An alternative is to provide a separate figure for each possible source.

Bron:http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

The figure was constructed by calculating the radius of the selected contours, using the ASB model, applying circles with this radius to all seismic sources and to contour the envelope of the combined set of circles.

“Contours for the highest median PGV due to a Mw=5 event in the area spanned by the location of historical M≥3 events. Seismic sources are indicated as red circles, contours as grey lines. Median values are shown in cm/s.”

“De contouren zijn volledig gebaseerd op een gemiddelde van de voorspellingen van modelvergelijkingen. Toevoeging van een standaarddeviatie geeft een toename van ongeveer een factor twee voor de PGO en PGA waarden.

De maximale waarde PGV in figuur 20 is 10.5 cm/s. Ondergrens en een bovengrens voor de maximale PGV (mediaan ± σ) zijn: 5,2 cm/s en 21,3 cm/s.

“Results are shown as PGA and PGV contours for a 10% probability of exceedance in 50 years.”

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

Opmerking

  • In het “Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area, KNMI 2013” staat:
    • de hoogste gemiddelde waarde voor PGV is 105 mm/s;
    • de maximale PGA waarde is 0,42g;
    • de maximale PGV is 160 mm/s.
    • lagere en hogere limieten voor een maximale PGV zijn 52 mm/s en 213 mm/s.

“De energie van de aardbevingen in Groningen verspreidt zich niet exact in een cirkel rondom de aardbeving, maar heeft een grillig patroon (het uitstralingspatroon). Bron: KNMI nieuws 21 februari 2013. http://www.knmi.nl/cms/content/111711/aardbevingen_in_groningen

Contourkaarten bij schade

Protocol afhandeling schademeldingen

In de vorige rapportage was aangekondigd dat de NAM z.s.m. een protocol uitwerkt voor afhandeling van schade aan rijksmonumenten, monumentale panden en oude kerken. Dit protocol zou voor commentaar worden voorgelegd aan een aantal stakeholders en de Onafhankelijke Raadsman voordat het in januari 2014 openbaar zou wordt gemaakt. Hoewel de uitvoering hiervan is vertraagd, is inmiddels het protocol gereed waarin het hele afhandelingsproces van schades is uitgewerkt incl. schade aan (rijks)monumenten. Ook de contourenkaart (met cirkels rond de epicentra van bevingen) maakt hier onderdeel van uit. Op de website van de NAM is dit protocol te vinden.
Bron:
Onafhankelijke Raadsman Rapportage januari t/m augustus 2014

Zone rond het epicentrum

“Het Meldpunt loopt tegen meldingen aan die vallen buiten de door de NAM gehanteerde zone rond het epicentrum, waarbinnen aardbevingsschade mogelijk wordt geacht. Dit is een harde grens voor de NAM. Het verzoek van de Onafhankelijke Raadsman is om in voorkomende gevallen (het gaat om een relatief klein aantal) en in redelijkheid wel het gebruikelijke onderzoek te doen naar mogelijke aardbevingsschade. De grens is immers empirisch vastgesteld en de melders hebben volgens hun informatie de beving wel degelijk gevoeld en ook schade opgelopen. Ook is de communicatie in deze gevallen niet optimaal. Mensen ontvangen per brief een afwijzing als er een melding komt van schade buiten de 20km-zone en voelen zich dan niet serieus genomen. Het advies aan de NAM is om in voorkomende gevallen steeds nauwkeurig na te gaan of de grens goed getrokken is en bij een melding buiten de vastgestelde zone de betrokkene ten minste eerst te bezoeken voordat de schade afgewezen wordt. Dit laatste is toegezegd en wordt op dit moment uitgevoerd.” Bron: Onafhankelijke Raadsman Rapportage januari t/m augustus 2014

Opmerkingen

  • Empirisch een zone vaststellen is niet mogelijk. Een harde grens van 20 km is daarom onmogelijk te handhaven.
    • Er hebben zich enkele bevingen boven het zout voorgedaan, die een veel groter effect hebben dan de diepere bevingen. Afgaan op de magnitude is en was niet betrouwbaar.
    • Voldoende betrouwbare meters zijn nog steeds niet geïnstalleerd, zodat het empirisch vaststellen van een zone van 20 km tot nu toe natte vingerwerk is geweest.
  • Het grillig patroon hoe de energie van de beving zich heeft verspreid is niet terug te vinden op een kaart van het beperkte gebied >4 km rond het macroseismisch epicentrum.

Conclusies

  • De Onafhankelijke Raadsman gaat mee in het verhaal van de NAM: het lijkt mogelijk
    cirkels te trekken rond het epicentrum. Het KNMI echter heeft de ervaring dat de energie van de beving zich niet exact in een cirkel rondom de aardbeving uitbreidt.
  • De NAM mag zonder meer bepalen binnen welke gebieden schade kan ontstaan. Dit is ten zeerste verwerpelijk:
    • De NAM is als veroorzaker niet onafhankelijk
    • De ervaringen wijzen anders uit.
    • In deze gebieden is geen controle hierop.
    • Er zijn gebieden nabij gasopslaglocaties waar jarenlang gezegd wordt dat er trillingen worden gevoeld. Ook zijn scheuren ontstaan. Er is sprake van cumulatieve schade. Bewoners trekken aan de bel, ook bij de lokale overheden, maar krijgen geen gehoor. Het Staatstoezicht bemoeit zich hier niet mee. Ze moeten dan eerst de Tcbb bellen en €90 betalen voordat er meters in het gebied geplaatst worden. Lokale bestuurders zijn afwijzend, bv. in Niehove en Zuidhorn.
    • Gebieden die eerder wel tot risicogebieden behoorden, zijn plotseling weer risicovrij (schademeldingen van bewoners uit dergelijke gebieden wordt niet ontvankelijk verklaard, hoewel eerdere schade aan panden is wel erkend als aardbevingsgerelateerd. NB. Op zware bevingen in een dergelijk gebied is de veiligheidsregio wellicht onvoldoende voorbereid.)
  • Een cirkel trekken is puur natte vingerwerk:
  1. Het is niet bekend hoe diep de bevingen zijn.
  2. Het is niet bekend tot hoever de bevingen gevoeld worden.
  3. Het is niet bekend hoe groot de intensiteit is.
  4. Het is niet bekend hoe groot de versnellingen zijn.
  5. Het is niet bekend hoe de ondergrond zich heeft gedragen.

Verwachtingen maximale PGA bij een beving met magnitude 5
In het artikel van het KNMI d.d. augustus 2013 staat:

“In figuur 19 zijn de contouren aangegeven van de maximale grondversnelling die dan optreedt, uitgedrukt in de eenheid in [g], de versnelling van de zwaartekracht. De figuur geeft daarmee inzicht in het gebied dat mogelijk beïnvloed wordt en is een samenstelling van de beïnvloedingscirkels van de 8 individuele bronnen. De getoonde waarden van de maximale versnelling zijn gebaseerd op
gemiddelde waarden van het geselecteerde model. Dit soort modellen heeft een grote onzekerheid van ca. een factor 2 rond die gemiddelde waarde.”
Bron: Eerste resultaten van de verwachte grondbeweging bij een aardbeving met een magnitude 5.0

Bij bevingen met piekversnellingen groter dan 0,2 g kan er volgens het rapport “Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen” aanzienlijke schade (zakkingen tot 60 cm, vervormingen, schade aan bekledingen) aan de waterkeringen optreden.

Krachten die verwacht worden in de komende jaren zijn hoger dan 0,2 g.

Bron: Winningsplan NAM 2013

Het onderzoek van de Gasunie (d.d. 2013, uit op 17 januari 2014) vertelt nog iets meer:
“De PGV en PGA behorend bij een Mw=5 magnitude is met deze relatie berekend. De gemiddelde waarden in het epicentrum zijn dan respectievelijk PGA = 0,23 g en PGV =
0,12 m/s. Om rekening te houden met circa 1 maal de standaardafwijking aan onzekerheid worden de constructies beoordeeld tot aan een PGA van 0,5g en een PGV van 0,23 m/s.”

“Aangezien naar verwachting binnenkort zal worden vastgesteld dat de maatgevende PGA in het centrum van het aardbevingsgevoeliggebied ca. 0,5 g zal bedragen, zijn in onderstaande tabel de conclusies per onderzocht faalmechanisme van een onderdeel van het Gasunienetwerk samengevat voor een aardbeving met PGA =0,5 g.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk in Groningen 17 jan. 2014

Versnelling bij de Huizinge-beving op 16 augustus 2012

“De maximum grondversnelling PGA bedroeg (PGA) 85 cm/s2 (of 0,085g @ 0,1g).

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur Deltares, 2013

“Bij PGA 0,5g: Metselwerk van de GOS bebouwing (Gas ontvangst stations) zal vrijwel zeker instorten, dit leidt tot schade aan secundaire systemen en mechanische of civiele constructies als deze niet goed zijn beschermd.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk in Groningen Studie naar de robuustheid van het gasleidingennetwerk, Deltares 2013 in opdracht van Nederlandse Gasunie

“In onderzoek 5 is uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijke maximale magnitude welke in het Groningen gasveld zou kunnen voorkomen. Uit deze studie is vast komen te staan dat het mogelijk is om een fysisch maximum te bepalen, maar geen meest waarschijnlijk maximum. De studie geeft samen met onderzoek 6 tevens een probabilistische seismisch hazard berekening. In deze hazard analyse worden de onzekerheden in de verschillende parameters op een Monte Carlo manier meegenomen.”

“De maximale grondversnelling kan de komende jaren slechts voorkomen in een beperkt gebied boven het Groningen gasveld. In onderzoeken 5 en 6 is alleen een berekening gemaakt voor grondversnellingen, aangezien deze voor bevingen (met magnitudes tot 4,5-5,5) de mate van schade aan gebouwen bepalen.”

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen SodM

Conclusies

  • Gemiddelde waarden geven niet de piekversnellingen aan. Op deze manier wordt het risico dat gebaseerd is op gemiddelden onderschat.
  • Het rapport ‘Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk in Groningen 17 jan. 2014’ houdt m.b.t. het seismisch risico ten behoeve van het materiaal van het Gasunienetwerk rekening met een aanzienlijk hogere PGA waarde dan het KNMI. Bij een PGA van 0,5g zal volgens dit rapport het metselwerk van de Gasontvangststations zoals het nu is, vrijwel zeker instorten.
  • Er is geen meest waarschijnlijk maximum voor een magnitude te bepalen.

“Er zijn zorgen over de norm die de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) hanteert voor het vaststellen van aardbevingsschade en het eventueel herstellen van schade. De NAM heeft deze zogenoemde PGA-norm bijgesteld van 0,32 g naar 0,12 g.”

Annemarie Heite uit Bedum :”Mijn conclusie is dat de NAM kennelijk nog steeds in een positie zit waarin zij mag bepalen welke PGA-normen er worden gehanteerd bij het verstevigen van de woningen, ongeacht de statistieken uit alle onderzoeksrapporten van de minister.” Bron: RTV Noord d..d. 23 oktober 2014

Verweking of liquefaction
“Liquefactie is het verschijnsel, dat door het trillen van de grond (bijvoorbeeld door een aardbeving) fijn zand of silt, welke met water is verzadigd, zich als een vloeistof (liquid) gaat gedragen.”

Bron: website van Rob Houtgast, Faculteit der Aardwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

Tot op heden (januari 2014) zijn er geen meldingen bekend van zichtbare tekenen van verweking. De piekversnellingen zijn tot nu toe ook beperkt (tot ongeveer 0,1g). Volgens de gebruikte methodiek is er bij los zand en een relatief hoge PGA wel een risico van verweking vanaf waarden iets hoger dan tot nu toe gemeten (vanaf ca. 0,15g).”

Bron: Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Verwekingstudie, 15 januari 2014 Deltares, Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken

“Op het grondgebied van Groningen is hiernaar (liquefaction) onderzoek uitgevoerd in de voorstudie voor de gaswinning in de Waddenzee. De studie is beperkt tot het effect van vervloeiing op de zeeweringen. Daarbij is geconcludeerd dat er bij aardbevingen met een magnitude van 3,8 mogelijk instabiliteit ontstaat.”

Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

De versnelling waarbij verweking (Lique-faction) kan beginnen is op veel locaties laag (0,1g á 0,2g), lager dan vooraf op basis van ervaring werd verwacht.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

Opmerking

  • Een voorbeeld van fluctuerende waterstromen zijn welputten die binnen enkele uren 2 m hoger stonden met als gevolg ernstige zakkingen (in 2013 al minimaal10 cm) in de nabije omgeving.

PGA en afstand tot het epicentrum
De onderstaande tabel in figuur 21 laat zien welke waarden de PGA/PGV op een bepaalde afstand overhouden:

Figuur 21

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur, Deltares 2013

Opmerkingen

  • Binnen een afstand van 4 km is bij de PGA’s met standaarddeviatie een groot verval te constateren.
  • Dit houdt in dat er tot nu toe te veel onzekerheden zitten in het meten zonder rekening te houden met afwijkingen van wat voor normaal wordt gehouden.

Conclusie

  • Wanneer nauwkeuriger gemeten moet worden in een beperkt gebied zijn veel meer meters nodig.

Relatie kracht van beving en gevolgen aan het oppervlak (intensiteit)
De NAM schreef op 21 januari 2013 dat zij op basis van een recente statistische analyse van de historische aardbevingen in alleen het Groningenveld (15 en 16 aug. 2012) en een externe review van mening was dat:

  1. het op basis van alleen statistische analyse op de relatief beperkte hoeveelheid data van het Groningen veld niet mogelijk is een betrouwbare inschatting te maken van een maximale magnitude,
  2. er verder onderzoek nodig is naar de kans van het optreden van aardbevingen met hogere magnitudes, de maximaal te verwachten magnitude, en de hierbij te verwachten schade contouren.

Bron: Brief NAM aan Staatstoezicht op de Mijnen, Actualisatie seismologische inzichten Groningenveld. d.d. 21 januari 2013. http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/brief-van-nam-over-groningen-veld1.pdf

“Een manier om de gevolgen van aardbevingen in termen van schade te beschrijven is de in Europa gebruikte EMS intensiteitschaal.”

“Er zijn empirische relaties gemaakt tussen magnitude en maximale intensiteit voor natuurlijke aardbevingen, maar ook voor geïnduceerde bevingen in Noord-Nederland. Deze relatie heeft echter een grote onzekerheid, waarbij het uitstralingspatroon van de bron een rol speelt.”

“Geconcludeerd kan worden dat de EMS schaal
beperkt is voor de situatie in Groningen maar dat er op dit moment geen met metingen getoetste methode is om de ernst van de schade door een aardbeving met een kracht van 3,9 op de schaal van Richter te voorspellen.”

“In het voorliggend rapport wordt geconcludeerd dat de EMS-schaal beperkt voldoet voor het voorspellen van het type schade door aardbevingen als gevolg van de gaswinning. Op basis van de ervaringen met de schaderapporten tot nu toe in Noord Nederland is dit een pessimistische benadering van de ernst van de schade door de aardbevingen. Dit is verklaarbaar, omdat de schaal is opgesteld voor alle gebouwtypen in Europa, waardoor de afzonderlijke schadeklassen een breed scala aan schadekenmerken bevatten, ook van zwakkere constructies dan in Nederland gebruikelijk zijn.”

Bron: rapport Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

Conclusies

  • De beperkte hoeveelheid data heeft te maken met de beperkte hoeveelheid meters. De NAM heeft, ondanks de vele bevingen die waren en zouden komen, nagelaten voldoende en goed werkende meters te plaatsen.
  • Sinds 16 augustus 2012 is bekend dat de magnitude in Groningen niet parallel loopt met de verwachte schadecontouren.
  • Dat de EMS-schaal volgens Deltares in 2011 een te pessimistische benadering van de ernst van de schade zou zijn, is bij de Huizinge-beving weerlegd.
  • De EMS-schaal omvat veel meer dan alleen de zwakkere constructies. Ze lijkt daarom – mits aangepast – voor Groningen een prima uitgangspunt voor een alternatieve schaal om de schades in onder te delen.
  • Wanneer er dermate grote onzekerheid bestaat omtrent de relatie tussen de magnitude en maximale intensiteit dan zou relatie tussen de PGA (en PGV) en intensiteit (EMS-schaal) beter in kaart moeten worden gebracht.

Conventioneel of onconventioneel gas

“Samenstelling en verschillen

Er is geen wezenlijk verschil tussen de samenstelling van onconventioneel gas en conventioneel gas. Beiden betreffen aardgas, waarvan methaan (CH4) de belangrijkste component is. Schalie en steenkool is het moedergesteente waarin methaan is gevormd uit het aanwezige organische materiaal. Een gedeelte van dit methaan kan zijn gemigreerd naar bovenliggende (doorlatende) gesteentelagen. Een deel van dit methaan zit vaak nog gevangen in het moedergesteente.

In het maatschappelijk debat wordt veelal gesproken over conventioneel en onconventioneel gas. De verschillen zitten niet in de samenstelling, maar in de manier waarop het gas opgesloten zit en daarmee de manier waarop het gewonnen wordt. In de olie- en gaswereld wordt dit onderscheid vaak bepaald op basis van doorlatendheid van het reservoirgesteente.

De reden waarom dit ‘onconventioneel’ is genoemd is omdat er onconventionele technieken moesten worden toegepast (zoals horizontaal boren en fraccen) om het gas eruit te krijgen. Ondertussen zijn de frac technieken sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw zo ver ontwikkeld en zo vaak al toegepast dat dit geen onconventionele technieken meer zijn.

De terminologie is echter wel gehandhaafd. Deze definitie is echter niet eenduidig, want deze technieken worden ook regelmatig toegepast om gas uit reservoirgesteente te halen met een relatief hoge doorlatendheid, dus eigenlijk conventioneel gas. Volgens deze definitie is zogenaamd ’tight gas’1 ook onconventioneel gas, terwijl de meningen daarover verschillen.

Winningsdiepte

Conventioneel gas wordt in Nederland meestal gewonnen op een diepte van ongeveer 3 km. De potentiële formaties in Nederland waar schaliegas uit gewonnen kan worden zijn de Posidonia schalie (gemiddeld 3 km diepte) en de Geverik schalie (gemiddeld 4 km diepte). Deze potentiële schaliegas formaties moeten bovendien nog meerdere kilometers horizontaal worden aangeboord om een voldoende groot volume te kunnen winnen. De optimale diepte waarop steenkoolgas gewonnen kan worden is 1.500 m. Dit beperkt in Nederland de mogelijkheden voor steenkoolgaswinning aanzienlijk.

Conventioneel gas

Het belangrijkste verschil tussen onconventioneel en conventioneel gas is de manier waarop het in de diepe ondergrond opgesloten is. Conventioneel gas bevindt zich in reservoirgesteente met een hoge porositeit, dat goed doorlatend is, bijvoorbeeld zandsteen of kalksteen. Het gas stroomt hierbij vanzelf naar de put toe. Bovendien zit conventioneel gas opgesloten in een geologische structuur, bijvoorbeeld in een anticlinale structuur (plooiing), een afgesloten breukblok of onder een slecht doorlatende bovenliggende laag zoals steenzout. Dit gas is naar een reservoirgesteente gemigreerd vanuit een moedergesteente, meestal steenkool of schalie met een hoog gehalte aan organische bestanddelen.

Onconventioneel gas

Er zijn verschillende definities voor conventioneel en onconventioneel gas. De wetenschappelijke definitie van onconventioneel gas is gas dat nog in het moedergesteente zit opgesloten en geen gas-watercontact heeft. De slechte doorlatendheid van dit moedergesteente is de reden dat het gas nog niet ontsnapt is. Bij schalie zit het gas vrij in de poriën samen met wat kerogeen. Bij steenkool is het gas geadsorbeerd door de kooldeeltjes. In tegenstelling tot conventioneel gas, kan de gehele schalie- of steenkoollaag in eerste instantie te winnen zijn. Pas bij verdere exploratie en winning kunnen de rendabele productielocaties (‘sweet spots’) worden geïdentificeerd.”

Bron: Ministerie van Economische Zaken Directie Energiemarkt Aanvullend onderzoek naar mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland Eindrapport onderzoeksvragen A en B

Fracken

KNMI website:

Froombosch: 2012 11 27 20 uur 01.11.16 M1.4 Diepte 3.0km

Froombosch: 2012 11 27 20 uur 03.00.55 M0.4 Diepte 3.0km.

Figuur 22

Bron: pag. 160 onderzoeksvraag B.3.2 aanvullend onderzoek risico’s schalie- en steenkoolgas in Nederland definitief 16 augustus 2013

In de tabel van figuur 22 is de KWR-1 frac te zien: 1 november 2012 in het Kielwindeweer veld. Twee bevingen vonden plaats op 27 november in het Groningen veld, 8 tot 10 km naar het noorden vanaf de frac (buiten de kaart). Het Groningen veld is door een grote breuk afgescheiden van het Kielwindeweer veld. Er lijkt geen communicatie tussen Kielwindeweer (plm. 200 bar druk) en Groningen (plm. 100 bar druk). Daarom lijkt hier in het geheel geen
correlatie mogelijk.”
Bron: Onderzoeksvraag B.3.2 aanvullend onderzoek risico’s schalie- en steenkoolgas in Nederland
Ministerie van EZ, Directie Energiemarkt, GV1106-1definitief, 16 augustus 2013

NB. Op 27 januari 2013 en 4 februari 2013 vonden in Froombosch bevingen plaats van respectievelijk M1.2 en M0.9. Op 1 september 2014 waren er bij Froombosch twee bevingen met een kracht van M2.6 en M1.6.

“Van de 94 frac-jobs die vanaf 1986 zijn uitgevoerd laten er 4, op basis van een ruime marge in ruimte en tijd (dichter dan 10 km en korter dan 1 maand na een frac job), een mogelijke relatie zien met geïnduceerde aardbevingen (4 %). Het moet worden benadrukt dat dit frac-jobs waren voor de conventionele gaswinning of ‘tight gas’( = gas dat in relatief ondoorlatend gesteente zit opgesloten, bijvoorbeeld zandsteen) velden en niet in schalie- of steenkoolformaties. Een nadere beschouwing laat zien dat deze aardbevingen vrijwel allemaal buiten het gasveld vallen waarin gefract is. Er treedt in het gebied bovendien ook nog aan productie (compactie) gerelateerde seismiciteit op, wat de zaak compliceert. Een mogelijke relatie tussen fracken en aardbevingen is elders in de wereld wel aangetoond. Op basis van bovengenoemde gevallen kan echter niet worden geconcludeerd dat er een duidelijk verband is.

Gezien de onzekerheid in de plaatsbepaling van het epicentrum, zou mogelijk de frac-job in put KMP-3 op 3 oktober 2012 gerelateerd kunnen zijn aan de aardbeving op 16 oktober 2012. Een mogelijk verband is hiermee nog steeds gebaseerd op een vrij ruime tijdsspanne tussen frac-job en optreden (13 dagen) en de onzekerheidsmarge van de plaatsbepaling van het epicentrum. Een meer gedetailleerd onderzoek naar deze aardbeving, gaswinning ter plaatse en overige lokale omstandigheden (bijvoorbeeld de locatie van breuken) zou moeten worden uitgevoerd om een duidelijk fysisch verband tussen deze specifieke frac job en aardbeving aan te tonen.

Dit voorgaande wil echter nog niet zeggen dat mogelijk toekomstige frac-jobs voor schalie of steenkoolgaswinning geen aardbevingen zouden kunnen veroorzaken. De schaal van de frac-jobs is anders (hogere drukken en volumes) en er wordt een groter gesteentevolume gefract. Bovendien is bepalend of er (in een seismisch actief gebied) de nabijheid van actieve breuken wordt gefract. Dit vereist nader locatiespecifiek onderzoek zoals ook is aangegeven in achtergrondnotitie B.4.7.”

Bron: onderzoeksvraag B.3.2 aanvullend onderzoek risico’s schalie- en steenkoolgas in Nederland definitief 16 augustus 2013

“Fracken wordt sinds de jaren ’60 toegepast in Nederland voor stimulatie van conventionele olie- en gasreservoirs, zowel onshore als offshore. Sinds 1986 wordt de geïnduceerde seismiciteit door het KNMI geregistreerd. Het ligt daarom voor de hand om te bekijken of de uitgevoerde frac-jobs een relatie hebben met de gemeten (geïnduceerde) seismiciteit.

Elke frac-job genereert een micro-aardbeving (‘micro-tremor’) door het plotseling scheuren van het gesteente. Deze micro-aardbevingen treden meteen op en zijn niet te voelen (Magnitude ML < 1) en zelfs door zeer gevoelige apparatuur aan het aardoppervlak zeer lastig te meten. Deze analyse gaat niet in op de relatie met de direct optredende micro aardbevingen, maar met de grotere geïnduceerde aardbevingen (ML > 1) door het inspuiten van de fracvloeistof. Deze kunnen mogelijk met een vertraging en op zekere afstand van de put plaatsvinden.
Er wordt aangenomen dat het hydraulisch fraccen dat in Nederlands tot nu toe is uitgevoerd, is gedaan met als doel conventionele gasreservoirs te stimuleren of ’tight-gas’ reservoirs (reservoirgesteente met een lage doorlatendheid) te ontwikkelen. ”

Bron: onderzoeksvraag B.3.2 aanvullend onderzoek risico’s schalie- en steenkoolgas in Nederland definitief 16 augustus 2013

Informatie fracking
Bij navraag bij de NAM is ons een aantal jaren geleden verteld dat er in Groningen niet ‘echt’ gefrackt werd. Er zouden andere chemicaliën gebruikt worden dan bij het fracken naar schaliegas. NOGEPA (Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie) zegt over fracking:

“Ook in reservoirs onder Nederlandse bodem is fracking in het verleden al veelvuldig toegepast (meer dan 170 putten). Daarbij gaat het vaak om bestaande gaswinningputten waar na een aantal jaren gasproductie fracking wordt toegepast om de afgenomen gasproductie te verbeteren en/of de resterende productietijd te verlengen.”

“Tot nu toe zijn er in Nederland ruim 170 putten waar fracking is uitgevoerd, zowel op land als op zee. In de periode 2007-2011 werden 22 fracks uitgevoerd, 9 op landlocaties en 13 offshore. Geen van deze fracking activiteiten heeft geleid tot negatieve consequenties.”

“Drinkwater voerende lagen worden beschermd door 2 tot 4 lagen staal en cement.”

“De veiligheid van personeel is van primair belang.”

Op 5 plaatsen is in Groningen gefrackt, waarvan volgens de NAM één keer ‘onbewust’ bij Borgsweer. In Borgsweer wordt o.a. afval ‘water’ van winningsputten opgeslagen.  “Het Staatstoezicht op de Mijnen ziet toe op de correcte uitvoering van registraties en de naleving van de voorwaarden in de ontheffingen voor gebruik van mijnbouwhulpstoffen.”

Opmerkingen

  • Zandsteen is soms relatief ondoorlatend, waardoor fracken soms nodig gevonden wordt.
  • Heeft het Staatstoezicht op de Mijnen voldoende inzicht en mankracht, kan ze ter plekke alles controleren, wie controleert haar dan weer?
  • Het woord fracking wordt eigenlijk alleen gebruikt bij het winnen van schaliegas. Bij conventioneel gas wordt het vaak anders benoemd, nl. “fracking light’  in tight sandstone”

Fracken in het Carboon

“De optimale diepte waarop steenkoolgas gewonnen kan worden is 1.500 m. Dit beperkt in Nederland de mogelijkheden voor steenkoolgaswinning aanzienlijk.”

Bron: Witteveen+Bos, GV1106-1/kleb2/234 definitief d.d. 16 augustus 2013, Aanvullend onderzoek naar mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland Eindrapport onderzoeksvragen A en B http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/26/aanvullend-onderzoek-naarmogelijke-risico-s-en-gevolgen-van-de-opsporing-en-winning-van-schalie-en-steenkoolgas-in-nederlandeindrapport-onderzoeksvragen-a-en-b.html

“Het ontwikkelen van het Carboon gaat gepaard met technische en financiële risico’s en vereist nieuwe kennis o.a. over haalbaarheid en effectiviteit van een dergelijke ontwikkeling. Nog te starten initiatieven elders in Nederland leveren naar verwachting de benodigde kennis; in afwachting van deze resultaten is daarom vooralsnog afgezien van het boren naar en het ontwikkelen van mogelijke gasvoorkomens in het Carboon onder het Groningenveld.”

Bron: Brief(NAM) actualisatie winningsplan Groningen afschrift SodM 21 dec. 2012. http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/brieven/2013/01/25/brief-nam-aan-sodm-actualisatie-winningsplan-groningen/brief-actualisatie-winningsplan-groningen-afschrift-sodm-211212.pdf

In het winningsplan Groningen 2013 schrijft NAM op pag.14 over het Carboon:

“(..) dat de ontwikkeling van het Carboon met grote technische en financiële risico’s gepaard gaat, en daarom tot nader order is uitgesteld.”

Uitstel van winning uit het Carboon betekent dat het op de plank blijft liggen totdat de Overheid het nodig vindt om gas uit het Carboon te winnen. Het is bekend dat dit niet kan zonder te fracken.

Vragen voor het SodM

Vraag: “Zijn er gegevens bekend betreffende de samenstelling van de producten welke in het veld worden geïnjecteerd? , en is het juist dat ondanks alle twijfels aangaande de schadelijkheid van schaliegaswinning elders, in het Groningenveld al geruime tijd een vorm van “fracking” wordt toegepast?”

Antwoord SodM:

“De producten welke door de winning worden gebruikt staan vermeld in het winningsplan. Daarnaast is NAM verplicht om conform art. 111 van het Mijnbouwbesluit maandelijks per boorgat de gewonnen hoeveelheden andere stoffen, dan delfstoffen, aan de minister te rapporteren. Conform art. 118 van het Mijnbouwbesluit kunt u de minister verzoeken tegen kostprijs een afschrift van deze gegevens voor zover de confidentialiteitstermijn daarvoor is verstreken, te verstrekken.”

“Het klopt dat de NAM ook in Groningen gebruik maakt van deze techniek. In de afgelopen 40 jaar zijn er in Nederland in totaal 170 putten gefract op land en op zee. De huidige vergunningen biedt de mogelijkheid om fracs te plaatsen. Van het plaatsen van een frac doet NAM bij de minister een melding conform het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm), waarvan de kennisgeving wordt geplaatst in de Staatscourant en in lokale bladen. Daarnaast wordt bij Staatstoezicht op de Mijnen een werkprogramma ingediend.”

Bron: Antwoorden SodM op persoonlijke vragen

“Voor het Groningen-gasveld heeft het ministerie in haar reactie het eerste Winningsplan uit 2003 goedgekeurd tot 2040. Vanwege de gewijzigde rol van het Groningen-gasveld in de gasvoorziening in Nederland heeft de NAM in 2007 een nieuw Winningsplan voor het Groningengasveld ingediend. Dit heeft de minister goedgekeurd, maar de NAM verzocht om na vijf jaar (2012) een actualisatie te doen met een verbeterd ontwikkelingsplan voor het gas in de diepere Carboon-aardlaag. Deze actualisatie is in december 2012 ingediend.”

Bron: http://www.namplatform.nl/2013/05/30/stand-van-zaken-winningsplan-groningen-gasveld/

Opmerking

  • Wanneer er plannen liggen om in het Carboon te gaan fracken, dan is het vreemd dat de NAM deze plannen al op de plank heeft liggen voor het Carboon onder het Groningenveld, hoewel in het rapport (Aanvullend onderzoek naar mogelijke risico’s en gevolgen van opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland, d.d. 16 aug. 2013) staat dat de optimale diepte om in het Carboon gas te winnen op een diepte van 1500 m ligt.

    NB. Het Carboon ligt ong. 4 km diep, onder het gashoudend gesteente en de aquifer).
    Meer hierover zie:
    http://www.kennislink.nl/publicaties/nog-veel-ondiep-gas-te-winnen)

“Met uw Kamer heb ik afgesproken dat er geen proefboringen naar schalie- of steenkoolgas zullen plaatsvinden en er geen (nieuwe) opsporingsvergunningen voor schalie- of steenkoolgas zullen worden verleend, tot het onderzoek is afgerond.

Het doel van het onderzoek was om te weten te komen of activiteiten gericht op de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland veilig kunnen worden uitgevoerd. Dit
heeft uiteindelijk geleid tot 55 onderzoeksvragen die zijn beantwoord in de 55 achtergrondnotities, die samen de bijlage vormen bij het kernrapport. Over de opzet, voortgang
en begeleiding van het onderzoek hebben mijn voorganger en ik uw Kamer op diverse momenten geïnformeerd. Ik verwijs hiervoor naar onder meer de brieven van 10 april 2012″

Bron: C. Antwoord van de Minister van Economische Zaken op door belanghebbenden gestelde beleidsvragen die niet zijn voorgelegd aan Witteveen&Bos 26 augustus 2013 http://www.tno.nl/downloads/Zijp_TNO_Gea2012_juni_Schaliegas.pdf http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/26/antwoord-van-de-minister-van-economische-zaken-op-door-belanghebbenden-gestelde-beleidsvragen-die-niet-zijn-voorgelegd-aan-witteveen-bos/microsoft-word-domus-13141875-v1-beantwoording-c-en-d-beleidsvragen-schaliegas.pdf

Voorbeelden van hoe de NAM de mensen informeert over fracken:

“Wanneer een fracking-product stoffen bevat die wel gepre-registreerd zijn maar nog niet geregistreerd behoeven te worden omdat zij pas in 2013 of 2018 geregistreerd hoeven te zijn, dan gelden andere vigerende (geldende) regels met betrekking tot chemicaliën. Hierbij valt te denken aan: (o.a.) de verplichting tot het verstrekken van veiligheidsinformatiebladen; .. ”

Bron: NOGEPA 7 maart 2013 http://www.groenerekenkamer.nl/download/NOGEPA-Fact-Sheet-Fracking-NL-Rev3-1.pdf

“Het volume waarmee een fracking-activiteit plaatsvindt is zodanig dat de propagatie van een scheur beperkt blijft tot de laag waarin de olie of het gas zich bevindt. Het druk-regime van een frack wordt zodanig gemanaged dat de frack-propagatie gecontroleerd verloopt.”

“Het risico dat de door fracking aangebrachte scheuren in het reservoir zouden doorbreken naar drinkwater voerende lagen is praktisch uitgesloten”

We weten hoe mijnbouwmaatschappijen elders in de wereld vergunningen hebben gekregen op aannames die iedere keer bijgesteld moesten worden. We weten met welke problemen vele burgers zijn opgezadeld bij het winnen van schaliegas.

Zie http://www.verhalenboot.nl/schaliegas.html

Opmerkingen

  • Met name in seismisch gevoelig gebied is fracken risicovol.
  • Zoals gewoonlijk wordt bij voor de NAM schadelijke onzekerheden verwezen naar meer gedetailleerd onderzoek.
  • Dat micro-bevingen niet geregistreerd worden betekent niet dat er geen seismische activiteit plaatsvindt, hoewel doorlopende kleine trillingen schade kunnen veroorzaken.
  • Welke gevolgen het inspuiten van water en fracvloeistof heeft is in het rapport ‘Aanvullend onderzoek risico’s schalie- en steenkoolgas in Nederland’ niet duidelijk naar voren gekomen.

Conclusies

  • Fracken heeft consequenties voor het oppervlak in de vorm van micro-bevingen.
  • Fracken veroorzaakt mogelijk bevingen groter dan M1.
  • Bij Froombosch zijn in 2013 mogelijk twee bevingen te relateren aan fracken in het veld van Kielwindeweer.

Hoogste snelheid vastgesteld bij de Huizinge-beving
“The largest recorded PGV in the region is 34.5 mm/s, which is equivalent to a 20-35% probability of damage to masonry (gemetselde) buildings. An evaluation of over 2000 damage reports in the region and comparison with the damage probability curves will be a good test-case for the applicability of the relation.”

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

“In dit rapport”(The August 16, 2012 earthquake near Huizinge) worden de resultaten gepresenteerd van onderzoek door het KNMI naar de aardbeving van 16 augustus 2012 bij Huizinge, gemeente Loppersum, in de provincie Groningen. De locatie van de aardbeving is berekend met behulp van een lokaal snelheidsmodel van de ondergrond en lokale acceleratie data. Resultaat is een verplaatsing van ca 0.5 km naar het westen ten opzicht van de eerste analyse. De sterkte van de beving is geanalyseerd door de moment magnitude te berekenen. Deze komt uit op Mw = 3.6 met een onzekerheid van 0.1 magnitude units. De berekende lokale magnitude is 3.4 ± 0.1. De relatie tussen ML en Mw wordt nader onderzocht en kan leiden tot een bijstelling van de procedures voor de bepaling van de ML. In de verdere analyse wordt uitgegaan van een magnitude 3.6 voor dit event.”

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

“Data van het accelerometer netwerk in het Groningen veld heeft maximale versnellingen (PGA) gemeten tot een maximum van 85 cm/s2, of daarvan afgeleid 3.45 cm/s als maximale snelheid (PGV). Vergelijking met voor geïnduceerde bevingen afgeleide relaties tussen de kans op schade en de snelheid van de bodembeweging laat zien dat bij deze waarden een kans van 20-35%
op schade bestaat.”
Bron: Brief min. EZ aan Tweede Kamer 25 jan. 2013 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Opmerkingen

  • Het rapport “The August 16, 2012 earthquake near Huizinge” is onduidelijk over uit welke regio/gebied de 2000 schaderapporten afkomstig zijn.
  • Het is onduidelijk van welke snelheidsmeter(s) de data die gebruikt zijn voor het vaststellen van de intensiteit VI afkomstig is (zijn).

Conclusies

  • De bewering dat de evaluatie van 2000 schaderapporten en vergeleken met de schade-waarschijnlijkheids-curve, een goede test-case is voor de toepasselijkheid van de relatie (34.5 mm/s en 20-35% kans op schade), is niet valide.

    In het zwaarst getroffen gebied was het aantal schadegevallen als gevolg van de Huizinge-beving beduidend hoger dan 20-35%.

  • Er is in het rapport ‘The August 16, 2012 earthquake near Huizinge’ niet exact vermeld:
  1. uit welk gebied de schaderapporten komen,
  2. wanneer de schaderapporten zijn opgemaakt,
  3. waar precies de meter stond die de hoogste versnelling heeft gemeten,
  4. welke andere gegevens zijn meegenomen (site response, bodemgesteldheid, e.a.),
  5. welke ervaringen en kennis de bewoners hebben.
  • Doordat er actief door het KNMI geen grootschalige enquête is gehouden naar de ervaringen van bewoners en het schadebeeld, is er geen deugdelijk schadebeeld tot stand gekomen.
  • In de taxatierapporten is niet alle schade meegenomen. Bovendien zijn veel taxatierapporten maanden later tot stand gekomen, waardoor de schade van de Huizinge-beving vervuild kan zijn met schades van latere datums. Ook melden een aantal bewoners hun schade niet.
  • De maximale kracht van de bevingen is zo vaak bijgesteld en de vraag naar meer meters zo vaak gesteld dat de schijn gewekt is dat het plaatsen van meer goede meters bewust is nagelaten en de oudere meters te laat zijn vervangen (vlak na de beving op 16 augustus, nl. in november 2012).
  • Er waren te weinig data, dus of slecht functionerende en/of te weinig meters om de versnellingen en snelheden tijdens de Huizinge-beving voldoende nauwkeurig te meten.
  • Door jarenlang structureel het plaatsen van voldoende meters na te laten zonder te luisteren naar de diverse vragen en aanbevelingen mag als ernstig verwijtbaar mogen worden beschouwd.
  • Er is voor onafhankelijke onderzoekers geen gelegenheid de meters te controleren.
  • Wanneer jarenlang structureel sprake is van te weinig (goed functionerende) meters voor meer input lijkt er sprake van onwil om te komen tot een meer betrouwbare inschatting van de risico’s.
  • Verder onderzoek naar de te verwachten schadecontouren had reeds eerder moeten plaatsvinden.
  • Telkens nieuw onderzoek terwijl het aanschaffen van meer meters en betere meetmethodes bewust lijken te zijn vermeden, terwijl voldoende meetgegevens van de versnellingen/snelheden een goed inzicht kunnen geven in de risico’s. Recent bv. bij het niet kunnen meten van de diepte. Wanneer deze data bekend zijn worden ze niet vrijgegeven omdat de uitkomsten te verschillend zouden zijn. Maar het verschil zit in de rekenmethodes van de onderzoekbureaus. Deze cijfers en rekenmethodes zouden moeten worden gepubliceerd. Daar hebben bewoners recht op. Beweren dat het gaat om bedrijfsvertrouwelijke gegevens is niet geloofwaardig. De bewoners eisen terecht het recht op inzicht in de meetgegevens.

Invloeden waardoor schade kan ontstaan
De mate waarin een seismische belasting schade kan toebrengen hangt af van:

  1. De duur van de beving.

    In Huizinge duurde de beving langer dan gewoonlijk (9 seconden) , waardoor meer ‘slingereffecten’ konden optreden.

  2. De sterkte en frequentie-inhoud van de seismische bron en de mate waarin de trilling gedempt wordt en van frequentie-inhoud verandert als gevolg van voortplanting vanaf de bron tot dicht onder het aardoppervlak (de zogenaamde ‘attenuation’).
  3. Site response.

    Eenmaal dicht bij het aardoppervlak beïnvloedt de reactie van de ondiepe lagen in sterke mate de frequentie-inhoud en de amplitude van het aardbevingssignaal. Deze invloed/reactie van de ondiepe ondergrond op het signaal wordt het site effect/de site response genoemd. Het kan leiden tot demping of tot opslingering, ook wel amplificatie genoemd. Volgens het rapport “Gebouwschade Loppersum” blijkt uit de literatuurstudie naar deze site response en de modellering daarvan dat op diverse locaties in het onderzoeksgebied deze op verschillende locaties sterk kan verschillen. Volgens het rapport Gebouwschade Loppersum is de site response in Groningen nog niet gemeten. Validatie van de schattingen zouden nog niet beschikbaar zijn.

  4. De aard van de constructie.

    Het type constructie en de staat waarin de constructie van opstallen verkeert bepalen eveneens de mogelijke schade.Bron: Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Rapportage fase 1, november 2003 http://www.nlog.nl/resources/Seismic_Risk/NITG-03-185-C-def.pdf

  5. De diepte van de beving (hypocentrum).Hoe ondieper, hoe sterker/groter de gevolgen aan het oppervlak en hoe groter het gebied.

Conclusies

  • Volgens het rapport Gebouwschade Loppersum is de site response in Groningen nog niet gemeten. Validatie van de schattingen zouden nog niet beschikbaar zijn.

NB. Er in 2003 onderzoek naar de site response gedaan door TNO. Het rapport Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Rapportage (fase 1, november 2003) schrijft dat tijdens fase 1 geïnventariseerd is welke typen afzettingen in de bovenste tientallen meters van de ondergrond van het onderzoeksgebied worden aangetroffen. Ook dat een uitgebreid veldonderzoek is verricht naar de dynamische eigenschappen van deze afzettingen. In fase 2 zal de kartering van de ondergrondklassen en de site response worden uitgevoerd alsook de bepaling van de invloed en aard van de constructie en het in kaart brengen (kartering) van het risico op schade.

In het “Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies d.d. 24 december 2012” staan diverse kaarten met bv. gebieden die extra gevoelig zijn voor trillingen, of pieksnelheden op funderingen met overschrijdingskansen.

  • Het TNO zegt in haar rapport “Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies d.d. 24 december 2012” dat door de respons van een grote groep sites te middelen voorbijgegaan wordt aan het feit dat elke site een specifieke respons op de grondbeweging vertoont Door de respons van de sites te middelen worden de pieken in de spectrale respons statistisch afgevlakt. Door deze benadering kan de werkelijke amplificatie (versterking) onderschat worden.

Resultaten hazard (kans) analyse overschrijding pieksnelheden in een bepaald oppervlak.

Figuur 23

De kaart in figuur 23 geeft de hoogste snelheden (meer dan 40 mm/s voor T=10 jaar) boven de gasvelden Groningen en Annerveen, op de locaties waar ‘special study soils’ of slappe grond aan het maaiveld wordt aangetroffen. Het noordelijk deel van het gebied boven het gasveld Groningen wordt gekenmerkt door een iets hogere seismische hazard (>30 mm/s voor T=10 jaar) dan het zuidelijke deel (>20 mm/s voor T=10 jaar). Dit kan verklaard worden uit het feit dat in het noordelijke deel slappe holocene afzettingen aan het maaiveld liggen, terwijl in het zuidelijke deel het vaste pleistocene oppervlak dicht onder het maaiveld wordt aangetroffen. Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

Opmerking

  • Bij de Huizingebeving zijn snelheden gemeten van 34,5 mm/s.

Kracht beving Huizinge gemeten door meerdere stations
“The Huizinge event was recorded by the regional KNMI borehole network, the regional accelerometer network and all additional seismic stations in the south of the Netherlands. European seismic stations reported the event at epicentral distances up to 800 km.

Digital seismological data is in general freely available from global and regional networks and organizations are able to build their own virtual networks. The Orfeus Data Center, hosted at the KNMI, plays a key coordinating role in facilitating this European open data exchange.

Data from the KNMI borehole network is available in real-time and feeds into automated location systems (Seiscomp). These systems are in development and the quality of automated locations are being assessed. Data from the accelerometer network are currently only available off-line. Recently a project started to update and expand the accelerometer network in the region and integrate the datastream into the real-time system.”

Figuur 24

“As seen in Table 1 (figuur 24), the accelerometers and borehole sensors give similar results. The event is characterized by a low corner frequency, around 2 Hz and a relatively high stress drop of 25 bars, compared to 17 bars for the ML = 3.5, 2006 event near Westeremden [1]. Source radius is comparable between both events, while the average displacement of the Huizinge 2012 event is 60% larger, thus resulting in the large stress drop estimate.”

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013

De beving bij Huizinge werd door het KNMI eerst op M3.4 (M = magnitude) gesteld. Later bijgesteld tot M3.6.

De grafiek op pagina 23 uit het Integraal meet- en monitoringsplan seismisch risico Groningen, NAM januari 2014 gaf M3.7 aan. Dit heeft te maken met de verschillende magnitude berekeningen die gevoerd worden. In de verdere analyse wordt uitgegaan van een magnitude 3.6 voor dit event.

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge

Het European-Mediterranean Seismological Centre (EMSC) meldde aanvankelijk dat de schok een kracht had van M4,1, maar zwakte dat later af naar 3,7

Het Duitse bedrijf Geofon gaf de beving een kracht van M3.9 hetgeen uitzonderlijk geheten mag worden. Het ANP zei dat het Duitse Geofon eerst een kracht van 4,1 op de schaal van Richter noteerde en dat later bijstelde naar 3,9. Bovendien kwam volgens Geofon, dat een meetstation vlak bij de Nederlandse grens heeft, zulke verschillen vrijwel nooit voor. Geofon vindt het verschil dan ook verbazingwekkend groot. Bron: Onduidelijkheid over kracht aardbeving17/08/12, 14:56  − bron: ANP

Conclusie

  • Omdat dermate grote verschillen tussen het KNMI en Geofon (Duitsland) vrijwel nooit voorkomen is het des te meer een reden om uitgebreid onderzoek te doen naar de intensiteiten.

“Het KNMI verklaart de verschillen tussen de verschillende stations door de uiteenlopende manieren waardoor de meetgegevens door de instituten worden geanalyseerd en de afstand tussen het meetstation en het epicentrum. Seismoloog Läslo Evers liet weten dat het KNMI al sinds 1986 één en dezelfde methode gebruikt voor de analyse.” Bron: de Volkskrant, 17 augustus 2012

Relatie kracht beving en intensiteit
Over de relatie tussen de magnitude (kracht van de beving) en intensiteit zeggen het KNMI en de NAM het volgende: “In januari 2013 is door het KNMI in een rapport geconcludeerd dat niet verwacht wordt dat de sterkte van aardbevingen gerelateerd aan het Groningen-gasveld boven de 4 of 5 op de schaal van Richter komt. Het KNMI concludeert verder dat de maximale intensiteit die bij een ondiepe aardbeving van die magnitude hoort tussen de VI en VII op de EMS-schaal ligt. De EMS-schaal kent twaalf niveaus”

Als er een vergelijking wordt gemaakt met gas- en olievelden elders in de wereld dan varieert de maximale sterkte van deze bevingen tussen 4,2 en 4,8. De maximale intensiteiten (schaal van Mercalli) die horen bij deze ondiepe aardbevingen met een magnitude van 4 tot 5 zullen op VI en VII zitten.”

Bron: KNMI Nieuws Magnitude beving Huizinge wordt 3,6, 29 januari 2013 – http://www.knmi.nl/cms/content/111428/magnitude_beving_huizinge_wordt_36

“Ten aanzien van de gevolgen van de aardbevingen geldt voor lichte ondiepe aardbevingen in Noord-Nederland, met een gemiddelde diepte van 2.3 km in de periode 1986-1997, een algemene relatie tussen de magnitude en de intensiteit. Volgens deze relatie komt een beving met een magnitude 3.8 of 3.9 overeen met een intensiteit van VI-VII (EMS) in het epicentrale gebied, dat wil zeggen het gebied direct boven de beving waar de beving het heftigst gevoeld wordt. Een intensiteit van VII betekent volgens deze schaal dat er matige tot zware schade voorkomt.” Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

NB. De Groninger Bodem heeft vlak na de beving in augustus 2012 de mensen opgeroepen vooral melding te doen bij het KNMI opdat de intensiteit beter berekend kon worden, waardoor de link tussen kracht en intensiteit nauwkeuriger zou kunnen worden bepaald.

In het rapport: “The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen)” staat dat maximale intensiteiten die behoren bij een ondiepe aardbeving met magnitude 4-5, waarschijnlijk in de VI-VII range zullen liggen.

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://archive.org/stream/blg-205498/blg-205498_djvu.txt 

Maximale magnitude
“Op basis van alleen statistische analyse op de relatief beperkte hoeveelheid data van het Groningen veld is het volgens de NAM d.d. jan. 2013 niet mogelijk een betrouwbare inschatting te maken van een maximale magnitude en er een kans van meer dan 50% is dat er gedurende de resterende Groningen productieperiode, die nog meer dan 50 jaar zal duren, één of meer aardbevingen zullen optreden met een sterkte van meer dan 3,9.”

Bron: BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Den Haag, 25 januari 2013 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Conclusies

  • Het KNMI zegt dat niet verwacht wordt dat de sterkte van aardbevingen gerelateerd aan het Groningen-gasveld boven de 4 of 5 op de schaal van Richter komt. Het maakt nogal verschil: M4 of M5.
  • In 2011 concludeert het KNMI (medeverantwoordelijk voor het rapport Gebouwschade Loppersum) dat een magnitude 3.8 of 3.9 overeenkomt met een intensiteit van VI-VII (EMS) in het epicentrale gebied. In 2013 evenwel horen deze intensiteiten ineens bij een magnitude tussen 4 en 5, of tussen 4.2 en 4.8. Het doet denken aan natte vingerwerk.
  • Het KNMI vergelijkt op haar site geïnduceerde bevingen in Groningen met die van andere plekken in de wereld. Welke velden het zijn wordt niet genoemd. Groningen echter blijkt qua ondergrond niet met andere velden te kunnen worden vergeleken. De verwachting dat de intensiteiten van de bevingen in Groningen vergelijkbaar zijn met die van andere geïnduceerde bevingen lijkt een misvatting. De maximale intensiteiten (schaal van Mercalli) die horen bij deze ondiepe aardbevingen met een magnitude van 4 tot 5 (VI en VII op de Mercalli-schaal, vergelijkbaar met de EMS) lijken dus niet van toepassing op de bevingen in Groningen . Bron: KNMI Nieuws Magnitude beving Huizinge wordt 3,6, 29 januari 2013 –http://www.knmi.nl/cms/content/111428/magnitude_beving_huizinge_wordt_36
  • Het mag verwarring scheppend genoemd worden dat het KNMI in 2013 ineens de Mercalli-schaal weer hanteert.
  • Dat bewoners m.b.t. de beving in Huizinge d.d. 16 aug. 2012 ervaringen en schades hebben die passen bij een beving van M4-M5 (intensiteit tussen VI en VII) is onmogelijk uit te leggen. Er zijn zelfs ervaringen en schades bij de Huizinge-beving die passen bij intensiteit VIII op de EMS-schaal.
  • Wanneer in Middelstum tijdens de beving van 16 augustus 2012 door inwoners een intensiteit is ervaren is met een bandbreedte van VI – VII (zelfs delen van VIII) op de EMS-schaal bij een magnitude 3,6, is het onmogelijk uit te leggen dat bij een beving met magnitude 5, dezelfde intensiteiten (VI – VII) te verwachten zijn en slechts 10 woningen zouden worden vernield (damage state 4: zeer zware schade) en een enkele in damage state 5 (instorting). Bron: Het ontwikkelen van een plan van aanpak voor de preventieve versterking van gebouwen, om veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen in het Groningenveld zoveel mogelijk te beperken. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (“NAM”); Assen, augustus 2013) http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail.jsp?id=2014Z00726&did=2014D01490
  • De beving van 16 augustus 2012 met M3.6 was volgens inwoners beduidend zwaarder dan die van 2006 (M3.5 ).

B. Het houden van een grootschalige enquête.

Wat je niet meet, hoef je niet weten.

Belang van een enquête
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zegt over het belang van het houden van enquêtes:
“Zoals in eerdere antwoorden al aangeven, zijn versnellingen en snelheden inderdaad objectieve, meetbare grootheden welke direct verbonden zijn aan de kans op schade. In het buitenland is het dan ook gebruikelijk om juist deze grootheden te gebruiken. Intensiteit kan echter onder bijzonder veel aannames uit deze grootheden worden afgeleid en moet dus primair op basis van de enquêtes worden bepaald.”
Bron: antwoorden SodM, in eigen beheer.

Bij het vaststellen van de intensiteiten zijn een aantal elementen van belang. Een daarvan is de enquête. Met name gezien de zwaarte en de omvang van de beving had er een actieve en grootschalige enquête gehouden moeten worden met een uitgebreide vragenlijst naar de ervaring van de beving, visuele en auditieve verschijnselen en de schade (de taxateurs zijn niet direct ter plaatse).

Opmerkingen

Naast het feit dat informatie m.b.t. de ouderdom, de vorm van fundatie en de soort ondiepe ondergrond via een dergelijk invulformulier niet verwacht kan worden, is het grootste bezwaar dat het invullen niet binnen een beperkte termijn plaats vindt. Er zijn bewoners die het formulier vrij snel na een beving invullen, terwijl anderen dit later doen omdat de meeste schade vooral na enige pas echt goed wordt geconstateerd (tijd), mede omdat de woning na de beving nog te kampen heeft met zettingsschade doordat of de ondergrond zich opnieuw moet zetten, of het huis zelf (gevolgschade). Wanneer de schade niet volledig door de bewoners zelf kan worden aangegeven (verhaal van bewoner zelf), alleen (soms maanden) later via de taxateur, is niet na te gaan of de gegevens goed worden verwerkt (niet onafhankelijk). Ook worden schades aan fundaties en zettingsschade niet meegenomen, terwijl de bewoners dit zelf aannemelijk kunnen maken.

  • Er kunnen na de beving van Huizinge meer schades zijn ontstaan door de beving in Zandeweer of elders.

Een volledig en nauwkeurig schadebeeld is niet gemaakt van de beving van Huizinge en is dus onvoldoende meegenomen bij het vaststellen van de intensiteit.

  • Zowel de aard van de schade, de plaats, en de ervaring van de bewoners zijn A-typisch te noemen. De sterkte van de gebouwen, de diversiteit van de ondiepe ondergrond als de persoonlijke ervaring die gezien zijn door de bewoners spelen hierin een grote rol.
  • Omdat zowel de plaats als de aard van de schade veelal a-typisch is, is de ervaring van de beving naast de schade aan de opstallen door de bewoners van groot belang.

Het SodM heeft ons geschreven dat voor kleine bevingen vaak te weinig bekend is om een intensiteit te kunnen bepalen. Een vreemde zaak: waarom weet bijna niemand hoe belangrijk het is om elke beving te melden via het formulier van het KNMI? Op de vraag of het SodM hier verbetering in aan kan brengen, kregen we geen antwoord (juni 2013). Er wordt toch altijd zorgvuldig gemonitoord volgens het SodM?

Dat het KNMI in Bergen NH wel grootschalige enquêtes heeft gehouden, staat in schril contrast tot het monitoren van het Groningenveld. (Bron: Seismische analyse van de aardbeving bij Alkmaar op 21 september 1994) Het KNMI heeft als argument dat objectieve (meet)gegevens voldoende zijn voor een risicoanalyse en dat ze voldoende informatie krijgt door de meldingen van de bewoners via de website van het KNMI. De bewoners worden niet actief benaderd om melding te doen bij het KNMI.

De verantwoordelijkheid om een beving te melden ligt volledig bij de bewoners zelf. De meeste bewoners zijn evenwel niet op de hoogte van de impact van hun meldingen bij het KNMI. Zij denken dat melden bij de lokale zender voldoende belangrijk is. Het tegendeel is waar, maar het melden van bevingen bij het KNMI wordt niet gestimuleerd, noch door de NAM, het KNMI noch door de (lokale) Overheid. Het formulier van het KNMI is daarnaast ook voor veel mensen lastig in te vullen.

Conclusies m.b.t. enquêtes

Problemen met invullen/melden

  • De meeste bewoners melden hun ervaring niet via de site van het KNMI omdat zeniet weten dat deze mogelijkheid bestaat, of veronderstellen dat het melden via de lokale omroep voldoende is,
    • niet weten waarvoor de informatie gebruikt wordt (het maken van een intensiteitenkaart),
    • hoe belangrijk het invulformulier is (o.a. voor het bepalen van toekomstige risico’s).
  • Het KNMI noch de Overheid stimuleert mensen niet (pro)actief via de media het formulier in te vullen. Alleen op de site van het KNMI wordt hier iets over vermeld.
  • Wat opvalt is dat het KNMI ook wil weten waar niets gevoeld is. Dit wil niet zeggen dat er géén beving is geweest. Men kan bezigheden gehad hebben waardoor het niet mogelijk is om een kleinere beving te voelen. Het nut van invullen of de beving niet gevoeld is daarom onduidelijk. Niemand weet wanneer hij wel of niet moet melden.
  • Erg veel mensen ontdekken (meer) schade in een later stadium. Niet zeker is of deze schade het gevolg is van dezelfde beving.
  • Een belangrijke beperking van een formulier is het niet nauwkeurig en onvoldoende kunnen opnemen van de schade. De bewoner is geen expert in het vinden van aardbevingsschade en moet hierin worden bijgestaan. Zie: https://secure.knmi.nl/seismologie/seismoenquete.html

Het feit dat de bewoner zelf verantwoordelijk wordt gehouden zonder goed op de hoogte gesteld te zijn, m.a.w. niet pro-actief geïnformeerd wordt omtrent het belang van het melden via de site van het KNMI noch door het KNMI, noch door de NAM noch door de (lokale) Overheid is op zijn minst nalatig.

Verdere conclusies m.b.t. het houden van een grootschalige enquête na de Huizinge-beving

  • Monitoren via metingen (objectief) alleen is onvoldoende. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zegt over het belang van het houden van enquêtes: “Zoals in eerdere antwoorden al aangeven zijn versnellingen en snelheden inderdaad objectieve, meetbare grootheden welke direct verbonden zijn aan de kans op schade. In het buitenland is het dan ook gebruikelijk om juist deze grootheden te gebruiken. Intensiteit kan echter onder bijzonder veel aannames uit deze grootheden worden afgeleid en moet dus primair op basis van de enquêtes worden bepaald.” Bron: antwoorden SodM, in persoonlijk bezit.
  • Een lokale krant heeft weliswaar in Alkmaar/Bergen de aanzet gegeven tot de enquêtes, maar het is de taak van het KNMI en de NAM, alleen al vanwege hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, terwijl nu de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van een nauwkeurige bepaling van de intensiteiten deels bij de bewoners gelegd wordt. Misschien zouden de uitkomsten bij een dergelijke behandeling als in Bergen nadeliger uitvallen voor NAM dan voor TAQA? Dat het KNMI als argument heeft (persoonlijk van Dost gehoord) dat deze enquêtemethode verouderd is en te veel mankracht zou kosten is gezien in relatie tot de enorme belangen niet te geloven of te accepteren.
  • Er is geen grootschalig onafhankelijke onderzoek of onderzoek door het KNMI onder de bevolking geweest naar de verspreiding, oorzaak, soort, plek en de ernst van de schade, onzichtbare schade, de omgevingsfactoren (ondergrond, afstand waterloop, enz.), en de monitoring van de woning (soort woning, cumulatieve schade [nog steeds ontstaat schade bv. doordat na de beving spanningen in een gebouw zijn ontstaan]). Zo is ook bv. bij de taxaties de ondergrond niet of nauwelijks meegenomen in de schadebeoordeling.
  • Er heeft geen ijking van de schade aan de EMS-schaal achteraf plaatsgevonden, hoewel het SodM dit aan te raden vindt.
  • Het is niet bekend of door de NAM de bij haar bekende door taxaties vastgestelde schadegegevens aan het KNMI worden/zijn verstrekt. Er is geen transparantie en controle mogelijk.
  • Mocht de NAM deze gegevens wel verstrekken/verstrekt hebben aan het KNMI, dan zou dit tot een correctere weergave van de intensiteiten moeten hebben geleid.
  • De maximale kracht van de bevingen is zo vaak bijgesteld en de vraag naar meer meters zo vaak gesteld dat de schijn gewekt is dat het plaatsen van meer goede meters bewust is nagelaten.
  • Door jarenlang structureel het plaatsen van voldoende meters na te laten zonder te luisteren naar de diverse vragen en aanbevelingen mag als ernstig verwijtbaar mogen worden beschouwd.
  • Het bepalen van de intensiteit moet gebaseerd zijn op een minimum aantal inwoners, maar hoe groot dit aantal is, staat niet in de rapporten vermeld. Het argument dat de bevolkingsdichtheid in Groningen vele malen lager is dan bij Alkmaar/Bergen kan geen excuus zijn om geen gedegen onderzoek te doen in het beperkte gebied van >4 km rond het macroseismisch epicentrum
  • De bevolkingsdichtheid in Groningen is vele malen lager dan bij Alkmaar/Bergen, het gebied evenwel vele malen groter. Dit pleit voor een grootschalige enquête. Grootschalig betekent op grote schaal, dit kan ook betrekking hebben op het gebied.Dat in vergelijking met het veel kleinere veld bij Alkmaar/Bergen het KNMI in Groningen heeft verzuimd actief en uitgebreid onderzoek te verrichten onder de bewoners naar de ervaringen van de beving bij Huizinge is laakbaar te noemen.

Ervaringen van bewoners
Hieronder ziet u de ervaringen van bewoners en schades behorend bij een intensiteit VII en VIII (EMS). (Bij de Huizinge-beving zijn intensiteiten van VI/VII en delen van VIII ervaren)

Deze ervaringen zouden door middel van een grootschalige enquête verzameld moeten zijn.

Omdat de beving plaatsvond in het donker (half 11 ’s avonds) is visueel niet alles waargenomen. De grote diversiteit van de ondiepe ondergrond speelt een zeer grote rol, waardoor ervaringen en aard van de schades erg uiteen kunnen lopen.

In donkerrood staan de ervaringen van bewoners en schadepatronen van de Huizinge-beving. Niet alles is bekend, er kunnen meer incidenten hebben plaatsgevonden.

EMS schaal: (wordt normaliter gebruikt door het KNMI)

Intensiteit VII: (Schade veroorzakend)
De meeste mensen zijn geschrokken en proberen naar buiten te rennen. Velen hebben moeite om zich staande te houden, met name op hoger gelegen verdiepingen. Meubilair verschuift en topzwaar meubilair kan omvallen. Voorwerpen vallen in grote aantallen van schappen. Water spoelt over uit vaten, tanks en zwembaden. Oudere gebouwen kunnen grote scheuren in de muren krijgen en niet-dragende muren kunnen instorten. Veel huizen vertonen grote scheuren in de muren.
Veel gebouwen van klasse B (eenvoudige steen en baksteen/betonblokken) en enkele van klasse C (massieve steen, en baksteen met gewapendbeton vloeren) lijden schade met gradatie 2: Matige schade (lichte constructieve schade, matige nietconstructieve schade).Veel gebouwen van klasse A (diverse natuurstenen, klei, leem, n.v.t.) en enkele van klasse B
(eenvoudige steen en baksteen/betonblokken) lijden schade met gradatie 3: Aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade, zware niet- constructieve schade). o.a. schoorstenen breken op daklijn, grafstenen scheuren.

 

Intensiteit VIII: (Zware schade veroorzakend)
Veel
mensen hebben moeite om op de been te blijven, ook buitenshuis. Meubilair kan omver geworpen worden. Voorwerpen zoals tv’s, typemachines enz. vallen op de grond. Hier en daar kunnen grafstenen worden verschoven, gedraaidof omver geworpen. In erg slappe bodem kunnen golvingen worden waargenomen. (waargenomen door meerdere bewoners).
Veel gebouwen van klasse B (eenvoudige steen en baksteen) en enkele van klasse C (massieve steen, en baksteen met gewapendbeton vloeren) lijden schade met gradatie 3.
Aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade, zware niet- constructieve schade).
Veel gebouwen van klasse A en enkele van klasse B (eenvoudige steen en baksteen) lijden schade met gradatie 4: Zeer zware schade (zware constructieve schade, zeer zware nietconstructieve schade).


Daarnaast was er veel schade aan fundaties. Heipalen braken of scheurden en fundaties op staal braken doormidden. Muren van monumenten met een dikte tot een meter vertoonden diepe scheuren. Klokken van het carillon van Middelstum begonnen te luiden.

Er zijn verschillende inwoners die duidelijke golven in het landschap geconstateerd hebben. Het is bekend dat naarmate de aardbeving dieper is, ook minder golven worden ontwikkeld die langs het oppervlak reizen. Dit is ook een aanwijzing voor de diepte van de beving.


Conclusies

  • Het is duidelijk dat de beving van Huizinge niet paste in de verwachting van een beving tussen M4 en M5, en de gebruikelijke verwachting van het 68% betrouwbaarheids-interval, dat trouwens erg laag ligt. Des te meer zou je juist daarom alle mogelijke gegevens m.b.t. de Huizinge-beving mogen verwachten teneinde de intensiteiten vast te stellen. Wanneer dit wel gebeurd zou zijn, zou het duidelijk worden dat de intensiteiten hoger waren dan het KNMI beweert.
  • Intensiteiten bij de beving van Huizinge in 2012 liggen aantoonbaar hoger dan het KNMI aangeeft. Er zijn intensiteiten ervaren van VI tot en met VIII in plaats van alleen VI zoals het KNMI beweert. Dat er onvoldoende gegevens waren om tot een nauwkeuriger berekening te komen, mag geen excuus zijn.
  • Wanneer de kracht van een beving van M5 ruim 25 keer zo zwaar is als een beving van M3.6 en bijna 126 keer zo veel energie vrij geeft, is het nauwelijks voor te stellen dat de intensiteiten niet hoger zullen zijn dan VII op de EMS-schaal. (NB. de maximale intensiteit die bij een aardbeving van M 4 – 5 hoort, ligt volgens het rapport ‘Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011’ tussen de VI en VII op de EMS-schaal.)

Bij het vaststellen van de intensiteit zal gekeken moeten worden naar het schadebeeld. Immers, de EMS-schaal verwijst hier naar. Op vragen hierover aan het SodM antwoordt zij: “Zoals in eerdere antwoorden al aangeven zijn versnellingen en snelheden inderdaad objectieve, meetbare grootheden welke direct verbonden zijn aan de kans op schade. In het buitenland is het dan ook gebruikelijk om juist deze grootheden te gebruiken. Intensiteit kan echter onder bijzonder veel aannames uit deze grootheden worden afgeleid en moet dus primair op basis van de enquêtes worden bepaald. Validaties van de intensiteit op basis van de enquêtes, door middel van de daadwerkelijke schademeldingen bij de mijnbouwonderneming is aan te bevelen.”

Bron: antwoorden Staatstoezicht op de Mijnen op vragen, d.d. 6-6-2013

C-schade
“10% is volgens de NAM afgerond (schade is hersteld en melder heeft getekend of de NAM heeft aangegeven dat het om C-schade gaat, dus niet aardbevingsgerelateerd; er moet nog gecheckt worden bij de melders of dit overeenkomt met hun beeld).”

Bron: Onafhankelijke Raadsman Rapportage januari t/m augustus 2014

Aantal schades totaal
“Bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn tot en met augustus 21.356 schademeldingen binnengekomen. De raadsman is, sinds hij in april 2013 zijn werkzaamheden startte, aan de slag gegaan met 283 meldingen. Daar zitten 136 klachten over de schadeafhandeling bij.”

Bron: Dagblad van het Noorden, 19 september 2014

Opmerkingen

Conclusies

  • Er kan gezien het weigeren van het KNMI een degelijke intensiteitenkaart te maken van de beving bij Huizinge op 16 augustus 2012, geen sprake zijn van voldoende onderzoek naar de werkelijke intensiteit in het beperkte gebied. De hoeveelheid en aard van de meldingen bij het KNMI zijn niet bekend, noch een globaal geanonimiseerd overzicht van de meldingen.
  • Voor het berekenen van de risico’s is gebruik gemaakt van de taxatierapporten. Deze rapporten zijn onvoldoende volledig om tot een betrouwbaar schadebeeld van een bepaalde beving te komen.
  • Schades zijn soms lastig te duiden. Bij twijfel zou de weegschaal uitslaan naar de bewoner. Net als ruimhartig vergoeden wordt door de NAM aan deze belofte niet meer gehouden.

Hieronder vindt u een vraag van de Partij van de Arbeid en het antwoord van de minister in het VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 31 januari 2014
(Kamerstuk 33 529, nr. 28). De op 23 januari 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Minister bij brief van 31 januari 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

Een van de vragen van de PvdA was:

“Bij een grondversnelling van 0,12g, zoals nu geprognosticeerd, lopen huizen gevaar op grote schade. Hoe definieert de Minister «grote schade?

De minister antwoordt hierop:

“De leden van de PvdA-fractie stelden dat bij een grondversnelling van 0,12g, zoals nu geprognosticeerd, huizen gevaar lopen op grote schade. Hoe definieert de Minister «grote schade», zo vroegen deze leden.

De schadeclassificatie gebeurt conform de European Seismological Scale, 1998 (EMS-98). «Grote schade» is gedefinieerd als matige structurele schade en zware niet-structurele schade. Dat wil zeggen grote, uitgebreide scheuren in muren, vallende dakpannen, afbrekende schoorstenen en bezwijken van individuele, niet-structurele elementen, zoals scheidings-wanden. Deze European Seismological Scale, 1998 (EMS-98) is een internationaal gangbare norm voor schadeclassificatie.

In mijn brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 33 529 nr. 28) heb ik aangegeven dat bewoners in de regio zich veilig moeten kunnen voelen in hun leefomgeving en dat schade adequaat en snel moet worden afgehandeld.”

Bron: VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Tweede Kamer Vastgesteld 31 januari 2014. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33529-30.pdf

Conclusies

  • De leden van de PvdA fractie
    zijn onvoldoende op de hoogte: van een prognose (voorspelling) van 0,12g is nl. geen sprake.

    Prognoses voor maximale versnellingen zijn 0,2g (KNMI) tot 0,5g (Akkar et al 2013).

  • De minister corrigeert deze vergissing van de PvdA niet.
  • De minister benoemt niet de intensiteit die bij deze schade past.
  • De minister volgt zo te lezen het gegeven dat bij een grondversnelling 0,12 zoals door de PvdA gesteld grote schade wordt veroorzaakt.
  • De grote schade die hierboven door de minister wordt genoemd (matige structurele schade en zware niet-structurele schade: dat wil zeggen grote, uitgebreide scheuren in muren, vallende dakpannen, afbrekende schoorstenen en bezwijken van individuele, niet-structurele elementen, zoals scheidings-wanden) past bij Gradatie 3: aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade, zware niet- constructieve schade).

    Deze schade past bij een intensiteit VII op de EMS-schaal: Veel gebouwen van klasse A (diverse natuurstenen, klei, leem, n.v.t.) en enkele van klasse B (eenvoudige steen en baksteen/betonblokken) lijden schade met gradatie 3: Aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade, zware niet- constructieve schade). o.a. schoorstenen breken op daklijn, oudere gebouwen kunnen grote scheuren in de muren krijgen en niet-dragende muren kunnen instorten. Veel huizen vertonen grote scheuren in de muren..

  • Deze schade is bij de Huizinge-beving geconstateerd.

    Tijdens de Huizingebeving zijn versnellingen gemeten van ong. 0,1g. (Zie de zin: “De piekversnellingen zijn tot nu toe ook beperkt (tot ongeveer 0,1g)”.

    Bron: Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Verwekingstudie, 15 januari 2014 Deltares, Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken)

Eindconclusie

Gezien het bovenstaande is het antwoord van de minister niet onjuist, maar wel de halve waarheid.

Wanneer een inwoner even zoekt komt hij hier vrij snel achter en moet dan helaas constateren dat de Kamer moet beslissen met onvolledige informatie over zaken die zo belangrijk zijn voor een heel landsdeel.

NB.

In het rapport: “The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen)” staat dat maximale intensiteiten die behoren bij een ondiepe aardbeving met magnitude 4-5, waarschijnlijk in de VI-VII range zullen liggen.

Een intensiteit van VI – VIII past volgens het rapport van de NAM bij een beving met magnitude 5.
Bron: Het ontwikkelen van een plan van aanpak voor de preventieve versterking van gebouwen, om veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen in het Groningenveld zoveel mogelijk te beperken. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (“NAM”); Assen, augustus 2013)

Opmerking

  • Dat deze conclusies van het KNMI en de NAM zeer onwaarschijnlijk zijn, mag duidelijk zijn.

Raad van State Beroep Gasalarm2

“Op één punt is door het MIT tijdens de expert meeting een fout in hun rapport van oktober 2009 gecorrigeerd: Indien in de Bergermeer een beving met magnitude ca. M=3.9 zou optreden,
dan zal dit tot een bevingsintensiteit op de grond van de Europese Macro-seismische Schaal (verder EMS) ca. VII leiden. Deze correctie volgde op een door Gasalarm2 in november 2009 aan MIT doorgegeven commentaar op hun rapport. Binnen de tijd die voor de rapportage in oktober beschikbaar was had het MIT zich niet over de concreet in de Bergermeer opgetreden bevingsintensiteiten bij de bevingen in 1994 en 2001 gebogen. Dit nu wel gedaan hebbend leidde dit tot bovenstaande correctie. Tijdens de expert meeting legde Prof. Hager ook uit dat de in 2001 waargenomen bevingsintensiteit (cq. de door die beving veroorzaakte schade) een goed ijkpunt (“calibratie”) is voor voorspelling van bij toekomstige, bij een bepaalde magnitude, te verwachten bevingsintensiteiten aan de grond (cq. schade aan gebouwen), en dat daarin per definitie de locale ondergrond effecten zijn verwerkt (zoals bv. afbakening van het gebied waarin de grootste schades optreden) 6,7.”

“De eerste onjuistheid is nog venijniger, omdat hij door de gemiddelde lezer niet te controleren valt. De bedoelde “maximale versnelling van de bodem” (evenals de direct daaraan gekoppelde, en voor schade belangrijker “maximale (horizontale) grondsnelheid” kan echter gewoon uitgerekend worden. Het KNMI heeft er uitgebreid onderzoek naar gedaan op grond van gedetailleerde metingen voor de Nederlandse situatie, met bijzondere nadruk op ondiepe geïnduceerde bevingen (KNMI, WR2004-01, mn. annex 2). Met de hierin aangegeven relaties kunnen grondversnelling en snelheid worden berekend (geschat) als functie van magnitude van de beving en afstand (r) tot de haard (hypocentrum)13.

De uitkomst van deze berekeningen is:

  • Roermond ’92 (M=5.4, r=17):

max. versnelling (PGA) 0.097 g; max. snelheid (PGV): 32 mm/sec.

  • Bergen 20XX (M=3.9, r=2.0):

max. versnelling (PGA) 0.322 g; max. snelheid (PGV): 69 mm/sec.

De geschatte maximale versnelling en de maximale grondsnelheid zijn bij de Bergermeer-beving veel hoger, ruim 2x (PGV) en 3x hoger (PGA).

Het door het Ministerie van EL&I gestelde is dus onjuist.”

Bron: Beroep GasAlarm2 http://www.gasalarm2.nl/wp-content/uploads/2011/07/BEROEP-B42def4.pdf

Grenzen kerncentrale in Japan
“De gemeten door de aardbeving veroorzaakte grondversnelling van 0,56g (1g=9,81 m/s2) lag ver boven de grenswaarde van 0,125g waarboven de centrales door het indrijven van de regelstaven worden stilgelegd. De kettingreactie stopte onmiddellijk in alle centrales maar niet de nawarmteproductie. De grondversnelling lag 25% boven de ontwerpwaarden van de kerncentrales, maar heeft waarschijnlijk alleen in reactor 1 schade toegebracht aan het primaire systeem.”

Bron: http://www.janleenkloosterman.nl/ntvn_201201.php

Lessen uit Japan. Jan Leen Kloosterman, Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 78(1), Januari (2012)

C. Data versnellingsmeters

“Het afgelopen jaar heeft laten zien dat vooral het opstellen, valideren en berekenen van de benodigde geomechanische modellen complex is en veel tijd kost. Het valideren moet gebeuren aan de hand van metingen, die de komende tijd op basis van het nieuwe geavanceerde ondergrondse en bovengrondse meetnet vergaard moeten worden.” Bron: 33529-30 Verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken. 30 januari 2014

In beginsel is alle informatie van het seismische netwerk in Noord-Nederland openbaar en op verzoek verkrijgbaar. Een deel van de informatie staat op de internet website van het KNMI: www.knmi.nl Bron: Nlog jaarverslag 2001 http://www.nlog.nl/resources/Jaarverslag_archief/jb2001NL.pdf

“Er zal op worden toegezien dat de monitoringsgegevens op een accurate manier worden gerepresenteerd.

Bronnen van onzekerheid moeten worden opgespoord en zoveel mogelijk beperkt.”

Bron: Meet- en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen NAM

Eigendom meetnetwerk
Voor onderzoek naar aardbevingen door gaswinning wordt sinds 1995 een netwerk van boorgatseismometers en versnellingsmeters gebruikt dat momenteel (eind 2013) verder wordt uitgebreid.

Het meetnetwerk is eigendom van en wordt beheerd en onderhouden door het KNMI.

Het huidige seismisch meetnetwerk van het KNMI in Noord-Nederland is zo ontworpen dat elke aardbeving met een sterkte (magnitude) van 1,5 en hoger in de omgeving van het Groningen veld geregistreerd kan worden. Dicht in de buurt van de meetlocaties kunnen ook nog kleinere bevingen worden gemeten.

Het meetnet zal operationeel blijven tot minimaal 30 jaar na het beëindigen van de winning indien dit technisch en operationeel mogelijk is. Verder zal deze informatie jaarlijks (tot 5 jaar na einde winning) worden geactualiseerd.”

Bron: Integraal Meet– en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen NAM

“Sinds 1995 worden deze gebieden bewaakt met een netwerk van boorgatseismometers en versnellingsmeters. Boorgatseismometers zijn seismometers die tot op een diepte van 200 meter in de grond zitten. In elk boorgat zitten seismometers op verschillende dieptes met een onderling diepteverschil van 50 meter, meestal op 50, 100, 150 en 200 meter diepte. Per niveau worden 3 richtingen geregistreerd (1 verticale en 2 horizontale richtingen). Op dieptes vanaf 150 meter is de bodemruis een factor 10-100 lager dan aan het oppervlak, zodat kleinere aardbevingen beter geregistreerd kunnen worden dan met oppervlakte instrumenten. Versnellingsmeters meten heel nauwkeurig de versnelling van de bodem vlakbij het epicentrum van een aardbeving. De versnelling is een maat voor de krachten die op een huis komen te staan. Dit wordt gebruikt om een relatie tussen de intensiteit van de beving (dat wat de mensen gevoeld hebben) en de versnelling te vinden. Deze instrumenten zijn zeer mobiel en worden in gebieden neergezet waar regelmatig aardbevingen voorkomen.”

Bron: KNMI 4 december 2013 http://www.knmi.nl/cms/content/22993/aardbevingen_door_gaswinning_in_noord-nederland

Aantal bevingen van 1986 tot 1998
Hoewel al bij het begin van de gaswinning voor bevingen gewaarschuwd was voor mogelijke bevingen en sinds de jaren 80 bevingen geconstateerd zijn, en gezien het grote aantal geregistreerde bevingen tot 1998 (zie figuur 25) mag je spreken van het willens en wetens plaatsen van veel te weinig meters op het Groningenveld, een van de grootste gasvelden ter wereld. Het is onbegrijpelijk dat er niet meer inspanningen verricht zijn om de risico’s waarvoor meerdere keren gewaarschuwd is, te negeren. Naast het eerst negeren en het plaatsen van veel te weinig meters is in verhouding tot de enorme winsten geen rekening gehouden met de risico’s voor de bewoners boven het gasveld. Er is geen geld gereserveerd voor eventuele schade, hoewel iedereen kon weten, ook de Overheid, dat mijnbouw altijd consequenties heeft op de lange termijn.

Figuur 25

Bron: Aardbevingen in Noord Nederland in 1998

Hoeveelheid meters
“In de periode 2004-2010 zijn er acht versnellingsmeters geïnstalleerd in de provincie Groningen. Daarnaast zijn er twee versnellingsmeters geïnstalleerd op Schiermonnikoog. Op dit moment zijn er 12 versnellingsmeters actief in het gebied rond het Groningenveld.

In de data-acquisitie en studieplan van de NAM wordt voorzien in het vervangen van 5 verouderde versnellingsmeters en het plaatsen van 6 extra meters.”

Bron: antwoorden op vragen SodM d.d. 6 juni 2013, in eigen beheer.

Opmerkingen

  • In Noord-Groningen staan slechts 12 accelerometers, hoewel al vanaf de jaren 90 diverse aanbevelingen zijn gedaan voor meer meters. Pas wanneer de druk hoger wordt, worden mondjesmaat meters bijgeplaatst.
  • Het KNMI zegt wel dat versnellingsmeters heel nauwkeurig meten, maar wanneer er weinig meters aanwezig zijn, kan geen getrouwe weergave gegeven worden van wat heeft plaatsgevonden. Daarvoor zijn veel meer meters noodzakelijk.
  • De kosten van de meters zijn niet hoog (bepaalde meters zijn voor een deel zelfs verplaatsbaar) en worden betaald door de NAM. De NAM betaalt het KNMI tevens voor het werk dat ze verrichten om de meters uit te lezen. Toch klaagt het KNMI over te weinig middelen om hun werk goed te kunnen doen.

Conclusies

  • Voor het grootste veld van Europa is het aantal en de staat van de meters ten tijde van de Huizingebeving ver onder maat: 12 versnellingsmeters in het Groningenveld, waarvan 10 in het zwaarst getroffen gebied. In het beperkte gebied stonden volgens het kaartje van de NAM (figuur 26) slechts 5 accelerometers, waarvan een aantal verouderd waren.

Vervanging van oude en aanvulling van nieuwe versnellingsmeters november 2012

Bron: Study and Data Acquisition Plan for Induced Seismicity in Groningen Planning Report November 2012 NAM

Op het kaartje in figuur 26 staat een overzicht (november 2012) van de seismiciteit (gele cirkels) in het Groningen veld (licht groen) met daarbij de accelerometers (blauwe vierkanten) en de boorgat sensors (blauwe driehoeken).

In rood zijn de oudste accelerometer stations aangegeven. Nieuwe accelerometer stations zijn aangegeven met de volledige naam van de locatie. Deze zijn in januari 2013 geïnstalleerd.

Figuur 26

Bron: Study and Data Acquisition Plan for Induced Seismicity in Groningen Planning Report November 2012 NAM www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2013/07/04/bijlagen-bij-wob-verzoek-over-gaswiningsactiviteiten-van-nam-in-het-gebied-noordoost-groningen/bijlage-7.pdf

Figuur 27

Bron: Study and Data Acquisition Plan for Induced Seismicity in Groningen Planning Report November 2012 NAM

Opmerking

  • Zoals in figuur 27 te zien is, zijn de verouderde accelerometers in november 2012 vervangen en is in december 2012 opdracht gegeven tot het plaatsen van nieuwe versnellingsmeters, waarmee in januari 2013 is begonnen.

“Het SodM gaat ervan uit dat een meetnet ingericht door een mijnbouwonderneming in samenwerking met het KNMI voldoet
aan de internationale standaarden.
Dit meetnet en de nemen metingen worden jaarlijks aan SodM gerapporteerd in een meetplan. Het is de taak van SodM om er op toe te zien dat de mijnbouwondernemingen zich aan de mijnwet houden en deze metingen uitvoeren.”

Bron: antwoorden op vragen SodM d.d. 6 juni 2013, in eigen beheer.

“Omdat we niet in de ondergrond kunnen kijken, luisteren we. Dat doen we met het meetnetwerk van het KNMI dat alle bevingen registreert. Maar sommige bevingen kan zelfs dit meetnetwerk niet meten. Daarom gaan we ook gebruik maken van ‘diepe’ geofoons. Dit zijn zeer gevoelige microfoons die op verschillende dieptes hangen in een boorput. Een geofoon meet daarmee heel precies waar een trilling vandaan komt. Zelfs een hele kleine verschuiving in de buurt van de boorput, die niet meer geluid geeft dan het breken van een potlood, kan worden opgevangen.”

Bron: http://www.namplatform.nl/2013/06/11/luisteren-naar-de-ondergrond

“De seismometers zijn geïnstalleerd en in het beheer van het KNMI. Ze zijn gefinancierd door NAM. Het KNMI krijgt de meetdata binnen. De onzekerheid in het bepalen van het hypocentrum met het huidige netwerk is relatief groot, horizontaal is dit ongeveer 500 m en verticaal zelfs een aantal kilometers. De aardbevingen worden daarom in de KNMI-rapportage op reservoirdiepte getoond. Het netwerk wordt uitgebreid om deze onzekerheid verder te reduceren en om kleinere bevingen te registreren. Dit zal het begrip rondom het ontstaan van deze bevingen vergroten.”

Bron: antwoord KNMI op vragen onzerzijds. In eigen beheer

Op onze vraag aan het KNMI:”Zijn er voldoende adequate seismometers in het Groningenveld om de exacte plaats van het hypocentrum te kunnen berekenen?”, is geen antwoord gegeven, terwijl het plaatsen van voldoende seismometers van groot belang is:

“Omdat P-golven (primaire golven) snelheden van vele kilometers per uur hebben, kan een verschil van een halve seconde al een meetfout van een aantal kilometer opleveren bij het bepalen van het hypocentrum. In de praktijk worden daarom gegevens van vele meetstations gebruikt zodat de onzekerheid statistisch verkleind wordt.”

Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Seismische_golf

Opmerkingen

  • Verouderde meters en met name onnauwkeurige meters mogen nooit een basis vormen voor een risico berekening.
  • Het SodM gaat ervan uit dat een meetnet ingericht door een mijnbouwonderneming in samenwerking met het KNMI voldoet aan de internationale standaarden.
    • Verouderde meters horen toch niet bij internationale standaarden.
    • Er is jarenlang aangedrongen op het plaatsen van meer meters.
    • Dat verouderde meters in Groningen aanwezig waren, is onvoorstelbaar, gezien de uitspraken van de NAM t.a.v.. hun apparatuur en kennis.

“Wanneer seismische energie met verschillende looptijden de seismometer bereikt is er vaak sprake van een reflectie aan geologisch verschillende lagen. Hiermee kan de diepte van de laag bepaald worden. Naarmate meer seismometers gebruikt worden neemt de mogelijkheid tot ruisonderdrukking toe en kan ook de richting van het signaal nauwkeuriger bepaald worden.”

Bron: Wat beweegt de aarde? KNMI Tijdens HET NEDERLANDSCH NATUUREN GENEESKUNDIG CONGRES OPGERICHT

“Zoals eerder aangegeven is voor het operationele doel een snelle beschikbaarheid van de data belangrijk in verband met het kunnen nemen van maatregelen.

De meetdata wordt verzameld in een database. Software moet de meetdata beoordelen en verwerken, zodat resultaten online gepresenteerd kunnen worden.

De software moet aan bepaalde eisen voldoen, o.a.:

  1. Het presenteren van de meetdata.Dit gaat over trillingen (versnellingen als functie van de tijd).
  2. Het uitfilteren van niet-aardbevingen (bijvoorbeeld lokale trillingen bij 1 station) of noise (ruis).
  3. Het omzetten van meetdata naar bijvoorbeeld aardbevingsintensiteit, materiaalspanningen, hoekverdraaiingen of andere relevante te beoordelen parameters.
  4. Het presenteren van isolijnen (Lijn op een kaart of in een grafiek die punten verbindt met een gelijke waarde) en maxima.

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunie netwerk in Groningen 6 november 2013, definitief

Meten van schade of meten van kansen
“Eerder zijn dempingsrelaties afgeleid voor de aardbevingen in Groningen en vergeleken met relaties in gebruik in de internationale praktijk (Dost et al. 2004). Deze relaties vertonen echter een grote onzekerheid op korte afstanden (enkele kilometers) van het epicentrum. Recentelijk is een nieuwe dempingsrelatie opgesteld, gebaseerd op een aanmerkelijk grotere dataset dan voorheen (Akkar et al 2013)”

Bron: KNMI Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur 13 aug. 2013

Opmerking

  • Het berekenen van kans op schade op een bepaalde afstand van het epicentrum is in 2011 door Deltares al berekend (zie figuur 45 B). Deze kansberekening is inderdaad opnieuw door de praktijk ingehaald.

“Trillingen als gevolg van geïnduceerde aardbevingen hebben een specifiek karakter, dat verschilt van natuurlijke aardbevingen. Het verschil zit vooral in de korte duur van de trilling in combinatie met een hoge maximale versnelling of snelheid van de grondbeweging. De oorzaak hiervan is dat geïnduceerde aardbevingen veel dichter bij het aardoppervlak plaats vinden dan tektonische (natuurlijke) aardbevingen. De kennis over geïnduceerde aardbevingen in Nederland is gebaseerd op observaties van de laatste 25 jaar (1986-2011). In deze periode is geen aardbeving geregistreerd van een sterkte (magnitude) groter dan M=3.5.

Een uitgebreide studie van de relatie tussen de kans op schade aan gebouwen en geïnduceerde aardbevingen is in 1998 door TNO bouw uitgevoerd In deze studie is onderzoek gedaan naar het gebruik van de SBR richtlijn voor de inschatting van de kans op schade. Hierbij zijn versnellingsmetingen uit Noord-Nederland gebruikt. Resultaten van dit onderzoek zijn a] een inschatting van de kans op schade als functie van de maximale trillingssnelheid voor verschillende typen gebouwen en b] een gemiddeld responsespectrum voor ondiepe aardbevingen in Noord-Nederland.

De huidige beschikbare dataset aan versnellingsmetingen
is nog steeds beperkt en niet groot genoeg om een significante verbetering van de resultaten in bovengenoemde rapporten te bereiken. Vandaar dat het niet zinvol geacht wordt om op dit moment een nieuwe studie uit te voeren.”

Bron: Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer http://www.nlog.nl/resources/Seismic_Risk/Max_schade_Bergermeer_2011.pdf

Hoeveel meters staan er eigenlijk
“De mijnbouwonderneming is verantwoordelijk voor het monitoren van geïnduceerde seismische activiteit. In Nederlands voert het KNMI in opdracht van de mijnbouwonderneming de meeste van de monitoring activiteiten uit. Het netwerk in het noordelijk deel van Nederland momenteel uit 17 boorgatstations en 23 versnellingsmeters. De Nederlandse Aardolie Maatschappij is in samenwerking met KNMI begin 2012 gestart met de uitbreiding van het seismische meetnet van het Groningen veld.” Bron: aanvullend onderzoek risico’s schalie- en steenkoolgas in Nederland onderzoeksvragen A en B; opdrachtgever Ministerie van EZ, Directie Energiemarkt, 16 augustus 2013

Het volgend antwoord kregen we van het SodM:

“Op dit moment zijn er 12 versnellingsmeters actief in het gebied rond het Groningenveld. In de data-acquisitie en studieplan van de NAM wordt voorzien in het vervangen van 5 verouderde versnellingsmeters en het plaatsen van 6 extra meters.”

Bron: antwoorden Staatstoezicht op de Mijnen op vragen onzerzijds d.d. 6 juni 2013

Opmerking

  • Met Noord-Nederland wordt ook Bergen (NH) en Drenthe bedoeld.
  • Er mist nog steeds een compleet overzicht van alle meters (aantallen, locaties/dieptes en functies.

Amplitude en relatie met de afstand
“De amplitudes van de bewegingen worden uitgedrukt in piek grondsnelheid (PGV), – versnelling (PGA) en -verplaatsing. De relatie hiervan met magnitude, haarddiepte, afstand en grondgedrag wordt uitgedrukt in empirische dempingsrelaties, afgeleid uit (verzamelingen van) geregistreerde trillingssignalen. Eerder zijn dempingsrelaties afgeleid voor de aardbevingen in Groningen en vergeleken met relaties in gebruik in de internationale praktijk (Dost et al. 2004). Deze relaties vertonen echter een grote onzekerheid op korte afstanden (enkele kilometers) van het epicentrum. Recentelijk is een nieuwe dempingsrelatie opgesteld, gebaseerd op een aanmerkelijk grotere dataset dan voorheen (Akkar et al 2013). Er wordt rekening gehouden met het breuktype en de stijfheid van de ondiepe ondergrond. Hiermee wordt de voorspelling van de PGA en PGV op korte afstanden sterk verbeterd. De PGV en PGA behorend bij een Mw=5 magnitude is met deze relatie berekend. De gebruikte input parameters zijn:

De gemiddelde waarden in het epicentrum zijn dan respectievelijk PGA = 0,23 g en PGV = 0,12 m/s. Om rekening te houden met de onzekerheid in de bepaling van de PGA en PGV worden de constructies beoordeeld tot aan een PGA van 0,5g en een PGV van 0,23 m/s, dit komt overeen met de waarde van de mediaan plus 1 standaarddeviatie volgens Akkar et al.

Figuur 28

“(2013). Met deze relatie is voor verschillende combinaties van magnitude en afstand de PGA te bepalen. Voor de moment magnitude Mw=3.5 en Mw=5 is in figuur 28 het verloop van de PGA als functie van de afstand gegeven. In elke figuur zijn zowel de mediane waarde als de mediane waarde plus 1 keer de standaard deviatie, volgend uit de spreiding in de database, gegeven. Voor de PGV zijn vergelijkbare relaties op te stellen. Uit een vergelijking door KNMI met de geregistreerde Mw=3.6 signalen van de Huizinge aardbeving bleek dat deze binnen het betrouwbaarheidsinterval van 1 standaarddeviatie vallen (pers. comm. Dost, 2013).”

Bron: KNMI Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur 13 aug. 2013

Opmerkingen

  • Na 25 jaar lang observeren weten het KNMI en de NAM dat kennis m.b.t. het meten van snelheden en versnellingen aan het oppervlak onontbeerlijk is.
  • In 1998 is in een uitgebreid rapport het belang van snelheids- en versnellingmeters aangetoond m.b.t. kans op schade. Dat tot 2012 nog steeds slechts een minimaal aantal meters in het Groningenveld geïnstalleerd waren kan niet op naïviteit berusten. Dat er zelfs meters waren die niet goed functioneerden is vreemd (zie opmerking bij figuur 29 B).
  • Nog steeds, na 25 jaar ervaring, en na het plaatsen van enkele versnellingsmeters zijn geen data van deze meters beschikbaar voor het grote publiek. Dit is het bewust achterhouden van informatie.
  • Behalve bij de Huizinge-beving zijn sporadisch data bekend van versnellingen en snelheden.
  • Het alternatief: het maken van hazardmodellen (kansmodellen) – waarvoor gebruik gemaakt moet zijn van bestaande data in eigen beheer – schijnt het belang van onderzoek naar de relatie tussen data van opgetreden versnellingen/snelheden en opgetreden schade te overstijgen. Mijn vermoeden is dat ook deze handelingen niet onbewust plaatsvinden.

Versnellingsmetingen rondom Huizinge

Figuur 29

Locatie van de aardbeving Huizinge. Het KNMI locaties (1 – regionaal model, 2 – lokale model), Geofon locatie (3) en de EMSC locatie (4). Gasveld worden in lichtgroen aangeduid, aardbevingen als gele cirkels, boorgat stations door blauwe omgekeerde driehoeken en versnellingsmeters door blauwe vierkanten. Storingen aan de bovenkant van het reservoir zijn aangegeven met doorgetrokken lijnen (met toestemming van NAM).

Bron: BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN 25 januari 2013 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Het aantal versnellingsmeters (zie figuur 29) in het gebied was op 16 augustus 2012 zeer laag.

Het aantal is dat meegenomen is met het berekenen van de risico-analyse, is 8, waarvan slechts 5 binnen een straal van minder dan 4 km rondom het macroseismisch epicentrum aanwezig waren. Middelstum gaf de grootste versnelling (PGA) aan:

Middelstum:        0,85    m/s²    [gemiddelde (?) van] twee verouderde meters M1 en M2

Garsthuizen:        0,667    m/s²    (geen meter volgens kaartje figuur 26)

Westeremden:    0,51    m/s²    verouderde meter

Kantens:        0,224     m/s²    (geen meter volgens kaartje figuur 26)

Stedum:        0,177     m/s²    (geen meter volgens kaartje figuur 26)

Bron: http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake-near-huizinge-groningen1.pdf

In de onderstaande tabel staan weer andere cijfers:

Tabel 29 B

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

Opmerkingen

  • “In Table 1 (figuur 29 B) we give updated values with respect to the final epicentre and provide geometrical mean values for PGA and PGV values.

Please note that data from station FRB2 are not included due to suspected malfunctioning of the instrument.
Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

  • FRB2 is waarschijnlijk het station bij Hoeksmeer.
  • Het KNMI heeft op haar website ook een kaart met allerlei meters. Ze zijn helaas niet te bekijken: http://www.knmi.nl/seismologie/seismisch_network_knmi3.html
  • De gegevens van de accelerometer van Westeremden zijn voor Arup het uitgangspunt van de berekeningen voor de verwachte versnellingen en schades/ongevallen. Dit getal (0,51 m/s²) komt dicht bij het gemiddelde van de 5 aanwezige accelerometers. Het gemiddelde van de 5 accelerometers is: 0,4856 m/s² (=0,049g).
  • De maximale PGA – gemeten in Middelstum – is 0,085 m/s² of 0,087g (@ 0,1g).
    Niet bekend is of het de uitslag van M1 of van M2 is of van beide meters, waarvan een gemiddelde is genomen.
  • Evenmin is bekend waar de beide meters in Middelstum exact staan/stonden.
  • Van geen van de meters is de exacte locatie vermeld.
  • Er is geen nauwkeurige kaart met meters voorhanden, mochten de versnellingsmeters wel in Garsthuizen, Stedum en Kantens hebben gestaan.

De notitie ‘Samenvatting risicoanalyse aardgasbevingen Groningen’ bevat de kwantificering van het aardbevingsrisico op basis van de resultaten van de onderzoeken 1, 5 en 6, welke in opdracht van de Minister van Economische Zaken zijn uitgevoerd.

Hiermee wordt voor de periode 2013-2016 een indicatie van het aardbevingsrisico bij ongewijzigde productie (“market demand” scenario) verkregen voor een “karakteristieke beving” op de locatie Huizinge.
In onderzoek 1 zijn geen scenario’s zijn doorgerekend voor grondversnellingen groter dan 0,49g.
Bron: Samenvatting risicoanalyse aardgasbevingen Groningen

De PGA van 0,49g is: 0,49g : 9,81 = 0,0499m/s². (De versnellingen zijn een maat voor de krachten die op gebouwen worden uitgeoefend tijdens een aardbeving.)

Opmerking

  • ‘Hiermee wordt voor de periode 2013-2016 een indicatie van het aardbevingsrisico bij ongewijzigde productie (“market demand” scenario) verkregen voor een “karakteristieke beving” op de locatie Huizinge.’:
    Er bestaat namelijk geen vergelijkingsmateriaal over een dermate grote en heftige hoeveelheid geïnduceerde aardbevingen en de kwestie in Groningen kon alleen afgezet worden tegen situaties in de wereld met grote en meerdere natuurlijke aardbevingen. SODM moest de aangeleverde rapporten analyseren op deugdelijkheid. Zij vonden dat niet deugdelijk en gaven aan hoe risico echt in elkaar zat. Jan de Jong is er zeer duidelijk over geweest: er kunnen doden vallen en dat is niet acceptabel. De enige vraag die er toe doet, ook in de zin van mensenrechten en juridische zin, is of de “collateral damage” wel of niet toelaatbaar is of gezien moet worden als een te hoog risico. In dit geval vond De Jong dat een niet-toelaatbaar risico. EZ en de NAM zien het als collateral damage als er iets gebeurt (fact of life) en vinden dat wel toelaatbaar.

    Hij heeft namelijk gezegd dat het enige dat op den duur grotere risico’s kan vermijden het terugschroeven van de winning is naar 12,5 miljard m3. Dat dit niet goed bij de NAM en EZ is gevallen, lijkt wel duidelijk.

    Figuur 30

Bron: Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area

Opmerking

  • Volgens de grafiek in figuur 30 was de diepte van de Huizinge-beving 3.2 km.

Data van het accelerometer netwerk in het Groningen veld hebben maximale versnellingen (PGA) gemeten tot een maximum van 85 cm/s².
(0,85m/s²) Deze zijn gemeten bij de beving van M3.6 bij beving van Huizinge.
Bron: http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake- near-huizinge-groningen1.pdf

0,85m/s² betekent een kracht van 0,087g (@ 0,1g).

Tot op heden (januari 2014) zijn er geen meldingen bekend van zichtbare tekenen van verweking. De piekversnellingen zijn tot nu toe ook beperkt (tot ongeveer 0,1g). Volgens de gebruikte methodiek is er bij los zand en een relatief hoge PGA wel een risico van verweking vanaf waarden iets hoger dan tot nu toe gemeten (vanaf ca. 0,15g).”

Bron: Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Verwekingstudie, 15 januari 2014 Deltares, Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken

Conclusie

  • Beide rapporten (KNMI en Deltares) hanteren verschillende snelheden voor de maximale PGA tijdens de Huizinge-beving.

The largest recorded PGV in the region is 34.5 mm/s, which is equivalent to a 20-35% probability of damage to masonry buildings. An evaluation of over 2000 damage reports in the region and comparison with the damage probability curves will be a good test-case for the applicability of the relation.

http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake-near-huizinge-groningen1.pdf

Tot op heden (januari 2014) zijn er geen meldingen bekend van zichtbare tekenen van verweking. De piekversnellingen zijn tot nu toe ook beperkt (tot ongeveer 0,1g). Volgens de gebruikte methodiek is er bij los zand en een relatief hoge PGA wel een risico van verweking vanaf waarden iets hoger dan tot nu toe gemeten (vanaf ca. 0,15g).

Bron: Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Verwekingstudie, 15 januari 2014 Deltares, Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken

De resultaten in de onderzoeken 1, 5 en 6 zijn berekend tot een grondversnelling van 1g. In de berekening van het LPR (lokaal Persoonlijk Risico) is het risico van bevingen met een grondversnelling groter dan 1g derhalve niet meegenomen.

Bron: Staatstoezicht op de Mijnen, Ministerie van Economische Zaken http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

Conclusie

  • De data van de meetgegevens hoort een onderdeel te zijn van het vaststellen van de intensiteit van de beving, die mede wordt gedefinieerd door opgelopen schade, de mate waarin de grond schudt (ervaringen van bewoners), de ondiepe ondergrond, diepte, type verplaatsing en de afstand tot het epicentrum. Wanneer deze data onvoldoende zijn meegenomen (zoals bv. in onderzoek 1 Inventarisatie preventieve maatregelen gebouwen, NAM, Arup), zijn de uitkomsten niet valide. In het geval van onderzoek 1 zijn de uitkomsten te rooskleurig voorgesteld.

  • Naast de omissies t.a.v. voldoende objectieve gegevens is door Staatstoezicht en EZ niet gewezen op het feit dat het van groot belang is om de ervaringen van bewoners mee te nemen teneinde het schadebeeld vast te stellen. Het is immers van principieel belang deugdelijke intensiteiten vast te stellen om te kunnen komen tot een valide kansberekening van toekomstige schades .Ook achteraf is het zeer goed mogelijk om schade te koppelen aan de intensiteit (Bron: antwoorden SodM, 2013, in eigen beheer)

“Allereerst is een vergelijking gemaakt van de rekenmethoden met de tot nu toe opgetreden versnellingen, waarbij geen schade aan kritische infrastructuren bekend zijn. Vervolgens zijn de berekeningen geëxtrapoleerd voor grotere versnellingen. Omdat de te verwachten aardbevingsbelasting nog niet vaststaat is in overleg met het KNMI gerekend met een ruime bandbreedte tot 0,5g. Tevens zijn de eigenschappen van een representatief aardbevingssignaal afgeleid en gebruikt. Dit signaal is gebaseerd op een gemeten signaal in Westeremden ten gevolge van de aardbeving die plaats vond onder Huizinge 2012. Dit signaal is gekozen, omdat de hierbij berekende effecten (responsspectra) het goed overeen komen met de vigerende literatuur (Akkar et al. 2013). De gebruikte rekenmethoden zijn veelal afgeleid voor tektonische aardbevingen en niet specifiek gevalideerd voor de Groningse omstandigheden met geïnduceerde bevingen. Hiermee is zoveel mogelijk rekening gehouden, doch dit zorgt voor enige onzekerheid in de onderstaande conclusies”

Bron: Samenvatting Quick Scan Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur in Groningen:

Opmerkingen

  • Volgens het rapport Gebouwschade Loppersum is de site response in Groningen nog niet gemeten. Validatie van de schattingen zouden nog niet beschikbaar zijn.

    NB. Er in 2003 onderzoek naar de site response gedaan door TNO. Het rapport Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Rapportage (fase 1, november 2003) schrijft dat tijdens fase 1 geïnventariseerd is welke typen afzettingen in de bovenste tientallen meters van de ondergrond van het onderzoeksgebied worden aangetroffen. Ook dat een uitgebreid veldonderzoek is verricht naar de dynamische eigenschappen van deze afzettingen. In fase 2 zal de kartering van de ondergrondklassen en de site response worden uitgevoerd alsook de bepaling van de invloed en aard van de constructie en het in kaart brengen (kartering) van het risico op schade.

  • In het ‘Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies d.d. 24 december 2012’ staan diverse kaarten met bv. gebieden die extra gevoelig zijn voor trillingen, of pieksnelheden op funderingen met overschrijdingskansen. In de disclaimer van het rapport ‘Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies’ staat: “In de onderzoeken die in het huidige integratie-rapport worden samengevat zijn geen seismische gegevens verwerkt van bevingen in de periode na begin 2010. Als waar is wat hier staat, betekent dit dat de gegevens van de recente aardbeving in Huizinge-beving (M=3.6) nog niet in de beschreven onderzoeken zijn meegenomen.
  • Het TNO zegt in zijn rapport “Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen” dat door de respons van een grote groep sites te middelen voorbijgegaan wordt aan het feit dat elke site een specifieke respons op de grondbeweging vertoont Door de respons van de sites te middelen worden de pieken in de spectrale respons statistisch afgevlakt. Door deze benadering kan de werkelijke amplificatie (versterking) onderschat worden.

Conclusies

  • Slechts op de meetgegevens van één enkele meter in Westeremden (PGA0: 0,51m/s²) heeft men de schade die past bij de Huizinge-beving beoordeeld. In Middelstum is een versnelling gemeten van 0,85m/s². Volgens Deltares tot ong. 0,1g.
  • De hierbij berekende effecten (responsspectra) die het best overeen komen met de vigerende literatuur (Akkar et al. 2013), is voor niet deskundigen niet te verifiëren. Maar vreemd is het wel dat in de berekening niet de grootst voorgekomen versnelling van 0,85m/s² is meegenomen.
  • De basis van slechts één meter en daarenboven de van tektonische aardbevingen afgeleide rekenmethodes kan niet gezien worden als een stevig fundament voor het inschatten van de schade bij grotere versnellingen.

    Volgens het rapport ‘Gebouwschade Loppersum’ is de site response in Groningen nog niet gemeten. Validatie van de schattingen zouden nog niet beschikbaar zijn. In het rapport ‘Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies’ zijn geen seismische gegevens verwerkt van bevingen in de periode na begin 2010. Dit betekent dat gegevens van de recente aardbeving in Huizinge (M=3.4)* nog niet in de beschreven onderzoeken zijn meegenomen. Rapporten over een vergelijkend onderzoek tussen de specifieke ondergrond van Westeremden en Middelstum van Akkar et al. 2013 zijn mij niet bekend. (*is later bijgesteld tot M=3.6)

“Als we dan over een gebied de intensiteitsverdeling kennen, kunnen we isoseismische lijnen intekenen (lijnen van gelijke intensiteit). Zo bepalen we o.a. het macroseismisch epicentrum (niet noodzakelijk gelijk aan het epicentrum), maar ook de omvang van het gebied dat schade heeft opgelopen. Vergelijken we nu de macroseismische kaart van de oude aardbeving met macroseismische kaarten van instrumenteel opgemeten aardbevingen, dan kan uit deze vergelijking een schatting gemaakt worden van de magnitude van de oude aardbeving.” Bron:prof. Manuel Sintubin Professor in de Geologie, Leuven

Opmerkingen

  • Wanneer je gebruik maakt van dergelijke relaties zou je op deze manier ook aan de hand van schades een intensiteitenkaart kunnen maken. Het KNMI spreekt van een macroseismisch epicentrum en heeft kennelijk gebruik gemaakt van dit model). De vraag is: hoeveel en welke schades zijn dan meegenomen? Dit is niet bekend, terwijl in een goed onderzoek deze gegevens terug zouden moeten zijn te vinden.
  • Data van het accelerometer netwerk in het Groningen veld heeft maximale versnellingen (PGA) gemeten tot een maximum van 85 cm/s 2 , of daarvan afgeleid 3.45 cm/s als maximale snelheid (PGV). Een vergelijking met voor geïnduceerde bevingen afgeleide relaties tussen de kans op schade en de snelheid van de bodembeweging laat zien dat bij deze waarden een kans van 20-35% op schade bestaat. De gemeten PGA en PGV worden goed voorspeld door bestaande Ground Motion Prediction Equations (GMPE’s) die afgeleid zijn voor zwakke en ondiepe aardbevingen. De maximum intensiteit VI is berekend voor een beperkt gebied (<4 km) rond het macroseismisch epicentrum, dat ca 2 km NE van het instrumentele epicentrum is gelegen. http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake-near-huizinge-groningen1.pdf
  • In het zeer beperkte gebied (<4 km rond het macroseismisch epicentrum – en deze ligt daarbij ook nog eens 2 km van het instrumentele epicentrum – ) staan slechts 5 accelerometers. Het aantal, de staat (ouderdom, voldoende functionerend?) en de soort van de aanwezige gebruikte meters is niet bekend. Bovenstaande gegevens en de data zijn niet beschikbaar noch voor inwoners noch voor onafhankelijk onderzoek.
  • Meerdere bewoners hebben het KNMI om verschillende data gevraagd, maar niet gekregen, hoewel ze natuurlijk openbaar horen te zijn. Ook zijn diverse lastige vragen nooit beantwoord.

Conclusies

  • “De vergelijking met voor geïnduceerde bevingen afgeleide relaties tussen de kans op schade en de snelheid van de bodembeweging laat zien dat bij deze waarden een kans van 20-35% op schade bestaat”, aldus de NAM. De hoogst geregistreerde PGV waarde tijdens de beving bij Huizinge was 34,5 mm/s, waarbij een kans van 20-35% op schade past. Niet bekend is welk gebied hier exact wordt bedoeld.
  • Uiteindelijk is in het gebied >4 km vanaf het macroseismisch epicentrum veel meer schade vastgesteld dan de veronderstelde 20–35%. Van de soort schade en het aantal schadegevallen zijn geen gegevens bekend. De cijfers van de NAM zijn niet openbaar. Bovendien is de NAM geen onafhankelijke, maar een belanghebbende partij. Een echt onafhankelijk bureau had dit onderzoek moeten doen.
  • Het ‘Borgingsprotocol Seismisch Risico’ met een bijbehorend Meet- en Monitoringsplan moet “de beheersing van de seismische activiteit waarborgen om te voorkomen dat het risico de acceptabele grenzen gaat overschrijden”, aldus NAM. Of dit daadwerkelijk het geval is, heeft SodM getoetst in paragraaf 3.4.5, waar het “Borgingsprotocol” aan de orde komt. De conclusie in die paragraaf is dat er onvoldoende sprake is van een systematische beheersing van het seismisch risico.
  • Aangezien de intensiteit (inclusief de meetgegevens) bij de Huizinge-beving

onvoldoende is vastgesteld, en de schade groter was dan past bij een schade van de door het KNMI vastgestelde intensiteit VI, is de kans op schade hoger dan de 20-35% zoals door Arup berekend.

Mede gezien bovenstaande kan wellicht wel gesproken worden van een ‘planmatig beheer’, maar ‘verantwoord opereren’ is het zeker niet (beide aspecten die de NAM graag gebruikt staan verwoord in het winningsplan NAM 2013).

 “De beving op donderdag 16 augustus vond plaats om 22:31 uur (NL-tijd), ook op een diepte van 3 km, bij Huizinge (Gemeente Loppersum). Deze beving is in een veel groter gebied gevoeld. Het KNMI heeft naar aanleiding van deze beving 1350 meldingen ontvangen via de website. Met behulp van deze meldingen maken de seismologen van het KNMI een intensiteitenkaart, waarop te zien is hoe sterk en op welke manier de aardbeving gevoeld is in de regio.” Bron: locatie aardbevingen in provincie Groningen d.d. 24 augustus 2012 http://www.knmi.nl/cms/content/108672/locatie_aardbevingen_in_provincie_groningen

Conclusies

  • De intensiteitenkaart waarop te zien is hoe sterk en op welke manier de aardbeving gevoeld is in de regio, op 24 augustus 2012 door het KNMI beloofd is niet gepubliceerd. De zoveelste belofte.
  • De intensiteit is niet berekend met voldoende gegevens uit het gebied met de hoogste PGA.
  • In Middelstum lijkt gebruikt gemaakt te zijn van één meter. Eén accelerometer is veel te weinig om te kunnen bepalen welke snelheden daar hebben plaatsgevonden, gezien het a-typische verloop van de golven en de ondiepe ondergrond.
  • Onbekend is het waarschijnlijk zeer lage aantal inwoners dat m.b.t. het vaststellen van de intensiteit het invulformulier van het KNMI heeft ingevuld in relatie tot het aantal inwoners uit het totale gebied waar de beving is ervaren.
  • De energie van de aardbevingen in Groningen verspreidt zich niet exact in een cirkel rondom de aardbeving, maar heeft een grillig patroon (het uitstralingspatroon) Bron: KNMI nieuws 21 februari 2013
  • Het macroseismisch centrum lag 2 km NE verwijderd van het instrumentele epicentrum. Dit betekent dat een substantieel deel van het onderzochte gebied hoogstwaarschijnlijk niet voldoet aan de contouren van < 4 km rondom het centrum.

Het is ook niet duidelijk of het onderzoek naar de intensiteit gebruik heeft gemaakt van de meldingen via de site van het KNMI. Mocht dit wel gebeurd zijn, dan is het logisch dat het aantal meldingen van groot belang is gezien de lage bevolkingsdichtheid. Het KNMI riep eerder via hun site mensen op melding te doen via het invulformulier en gaf maakte bekend hoeveel meldingen binnengekomen waren (hoewel alleen slechts de dag[en] erna). Maar er is volop mist en ruis omtrent welke gegevens waarvoor exact gebruikt zijn.

  • Aardbeving Westeremden 30 oktober 2008:

“Om half 10 ’s ochtends had het KNMI 75 meldingen via het enquêteformulier binnen.”
Bron: Nieuws KNMI 30 oktober 2008 http://www.knmi.nl/cms/content/14005/aardbeving_bij_westeremden

  • Aardbeving Uithuizerwad 31 augustus 2011

“Het KNMI heeft vanochtend om 8h23 een aardbeving geregistreerd die net uit de kust van Groningen op het Uithuizerwad heeft plaats gevonden. De beving had een sterkte van 2,6 op de schaal van Richter en een diepte van 3 kilometer.

Verschillende mensen in de omgeving van Uithuizen en Roodeschool hebben de beving gevoeld. Het KNMI had woensdagochtend al een tiental meldingen ontvangen.

Een ieder die wat gevoeld of gehoord heeft van deze beving wordt verzocht het enquêteformulier in te vullen”

Bron: Nieuws aardbeving kust van Groningen 31 augustus 2011 http://www.knmi.nl/cms/content/100838/aardbeving_bij_kust_van_groningen

  • Aardbeving Appingedam d.d. 27 juni 2011 Vandaag heeft om 17.48 uur een aardbeving plaatsgevonden 3 kilometer ten zuidwesten van Appingedam. De beving had een kracht van 2.7 op de schaal van Richter.Bij het KNMI zijn op maandagavond 27 juni tot 19:00 uur 65 meldingen uit noordoost Groningen binnengekomen van mensen die de aardbeving hebben gevoeld.

Bron: Nieuws 27 juni 2011 Aardbeving in noordoost Groningen http://www.knmi.nl/cms/content/99286/aardbeving_in_noordoost_groningen

  • Aardbeving Huizinge 16 augustus 2012

De beving op donderdag 16 augustus vond plaats om 22:31 uur (NL-tijd), ook op een diepte van 3 km, bij Huizinge (Gemeente Loppersum). Deze beving is in een veel groter gebied gevoeld. Het KNMI heeft naar aanleiding van deze beving 1350 meldingen ontvangen via de website. Met behulp van deze meldingen maken de seismologen van het KNMI een intensiteitenkaart, waarop te zien is hoe sterk en op welke manier de aardbeving gevoeld is in de regio. KNMI d.d. 24 augustus 2012
Als u een melding wilt maken van een van de aardbevingen, kunt u het enqueteformulier invullen. http://www.knmi.nl/cms/content/108672/locatie_aardbevingen_in_provincie_groningen

Response spectra bij Middelstum en Westeremden
“De interactie tussen de karakteristieken van de trilling wordt uitgedrukt in een “response spectrum”. Eurocode 8 bevat model response spectra voor verschillende klassen tektonische aardbevingen. Ook in de studie van Akkar et al. (2013) worden spectrale versnellingen (versnellingen aan constructies als reactie op de aardbeving)) als functie van de trillingsperiode berekend. Deze worden vergeleken met het response spectrum berekend aan de hand van twee registraties van de augustus 2012 Mw=3.6 beving van Huizinge, in aanmerking genomen dat het spectrum van een zwaardere aardbeving hiervan kan verschillen.” Zie figuur 31

Figuur 31

Bron: KNMI Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur 13 aug. 2013

Het spectrum van de geregistreerde trilling WSErad komt overeen met de spectra berekend volgens Akkar et al. (2013). Het MID1rad spectrum ligt er iets onder.

“De EC8, type D en Akkar et al. (2013) spectra worden in figuur 31 vergeleken met twee spectra die gebaseerd zijn op geregistreerde signalen van de Huizinge beving. Hiervoor zijn de registraties van Middelstum (MID1rad) en Westeremden (WSErad) gebruikt.

Gekozen is om een geregistreerd aardbevingssignaal te gebruiken als basis voor een afgeleid representatief ontwerpsignaal bij hogere magnitudes. Het geregistreerde signaal is vervolgens opgeschaald naar de te beschouwen magnitude. De piek- en spectrale belastingen zijn in overleg met KNMI berekend met een empirisch rekenmodel van Akkar et al. (2013). Uit een vergelijking van de berekende spectra met de metingen van de Huizinge 2012 aardbeving blijkt dat het spectrum van de meting van het station Westeremden (WSErad) het meest overeenkomt met de gemodelleerde spectra (zie figuur 29 B). Bij een aardbeving met Mw=5 is de amplitude van de response op basis van de meting groter dan die van de modellering van Akkar et al. (2013), wat als conservatief kan worden beschouwd. Het WSErad signaal is verkozen boven het MID1rad signaal omdat het WSErad signaal meerdere cycli vertoont, wat ook als een conservatieve aanpak kan worden beschouwd.

Het EC8 spectrum wordt voor de Quick Scan niet gebruikt. Ten opzichte van de gemeten respons en de database van Akkar et al. (2013) voor geïnduceerde bevingen wordt deze op dit moment als te conservatief voor toepassing in Groningen beoordeeld, waarschijnlijk veroorzaakt door de karakteristieke eigenschappen van de tektonische aardbevingen waarop dit is gebaseerd.”

Bron: KNMI Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur 13 aug. 2013

Opmerking

  • Het lijkt erop dat er maar één verouderde versnellingsmeter uit Westeremden is gebruikt als basis voor een afgeleid representatief ontwerpsignaal bij hogere magnitudes. Data van deze meter fungeren dus als basis voor het bepalen van de risico’s.

Conclusies

  • Het berekenen van de grote risico’s voor Groningen is gestoeld op slechts één verouderde meter.
  • Dat nog steeds veel data niet verkrijgbaar zijn is onverteerbaar voor de bewoners. Zij hebben als rechtmatige inwoners het recht op inzicht in eventuele gevaren die hun leefomgeving bedreigen.


Onderschatting risico’s door NAM en advies SodM
Het Staatstoezicht op de mijnen is zeer kritisch en vindt dat de bepaling van risico’s op basis van magnitudes of grondversnellingen met een jaarlijkse overschrijdingskans van 50% of 10%, zoals door NAM wordt gedaan, leidt tot een aanzienlijke onderschatting van de werkelijke risico’s.

“Omdat NAM geen adequaat inzicht geeft in de aardbevingsrisico’s, heeft SodM eigen berekeningen van het seismisch risico gemaakt. De analyse van SodM is beoordeeld door twee onafhankelijke partijen: het RIVM en Ir. Chr. Pietersen, een gerenommeerd deskundige op het gebied van veiligheidsanalyses. Uit de analyse volgt dat het risico ten gevolge van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen met een epicentrum in het gebied tussen Huizinge, Zandeweer en Hoeksmeer, in vergelijking met andere industriële risico’s in de maatschappij, hoog is.”

Bron:SodM Advies Winningsplan 2013 / Meet- en Monitoringsplan NAM Groningen gasveld

“De opvatting van de NAM over het niet veranderen van het totale aantal aardbevingen gedurende de gehele levensduur van het veld is prematuur. De door de NAM genoemde studies bevatten ook het zoeken naar andere manieren om het veld te produceren, een ander reservoirmanagement, bijvoorbeeld zodanig produceren dat de drukverschillen over breuken zoveel mogelijk worden geminimaliseerd, enz. Als dit soort maatregelen kunnen worden toegepast zal dat leiden tot minder spanningen over breuken en dus tot minder seismiciteit. Daarom kan op dit moment nog geen uitspraak worden gedaan over de hele resterende periode van het gasveld.”

Bron: Brief SodM aan de minister d.d. 22 januari 2013

“Uit het onderzoek van SodM blijkt dat het niet te verwachten is dat op korte termijn het aantal aardbevingen in Groningen zal afnemen. Alleen door de gasproductie heel drastisch te reduceren of zelfs te stoppen is te verwachten dat er na enkele jaren vrijwel geen voelbare aardbevingen zullen optreden in het Groningenveld. SodM is zich er terdege van bewust dat een dergelijke ingrijpende maatregel, van een breder perspectief dan alleen veiligheid, niet heel realistisch is.”

Bron: Brief SodM aan de minister d.d. 22 januari 2013

De NAM zegt op haar website (d.d. juli 2014) dat in 2013 door NAM veel onderzoek werd uitgevoerd naar de gevolgen van gaswinning uit het Groningen-gasveld. Er werd hierbij nauw samengewerkt met experts en verschillende universiteiten. Dat de onderzoeken zijn getoetst door onafhankelijke kennisinstituten. Er werd niet alleen onderzoek uitgevoerd naar de ondergrond en alternatieve winningstechnieken, maar ook naar de gevolgen op gebouwen van aardbevingen door gaswinning. Dat de resultaten van deze onderzoeken een goed beeld geven van de risico’s door aardbevingen voor de komende drie tot vijf jaar. Dat na die periode de onzekerheden echter toe nemen. Dat die onzekerheid samenhangt met het feit dat er onvoldoende gegevens zijn over de opbouw en het gedrag van de ondergrond en over zwaardere bevingen in Groningen.

NB. “Naast het verminderen van de productie zijn ook alternatieve winningmethodieken onderzocht om de spanning die in de ondergrond wordt opgebouwd (compactie) te verminderen. Daaruit is de injectie van stikstof als relatief de meest haalbare optie naar voren gekomen. Zowel NAM als de technische begeleidingscommissie die de stuurgroep ondersteunde, beschouwen dit thans niet als een realistisch en acceptabel alternatief productiescenario, ondermeer vanwege de schaal van de benodigde industriële activiteiten, daarmee gepaard gaande impact op het landschap en de hoge kosten. Om deze mogelijkheid echter niet zonder meer uit te sluiten zullen de komende tijd nog aanvullende studies worden verricht.

Bron: Gaswinning in Groningen, Brief ministerie EZ aan de Tweede Kamer 17 januari 2014

Relatie PGA en schade

Het KNMI houdt van ruis:

“Er bestaan empirische relaties om de PGA of PGV (maximale grondsnelheid) te vertalen naar intensiteiten. Deze relaties hebben echter een nog veel grotere onzekerheid en zijn niet van belang voor onderzoek naar de gevolgen van een aardbeving van maximale sterkte voor infrastructuur en gebouwen. Vandaar dat deze vertaling op dit moment niet is gemaakt.

Bron: Bernard Dost, KNMI, aug. 2013. http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Eerste_resultaten_van_de_verwachte_grondbeweging_bij_een_aardbeving_met_een_magnitude_5.0.pdf

Volgens het rapport Gebouwschade Loppersum 2011 is het van belang om objectieve relaties vast te stellen tussen de ernst van de schade en trillingssnelheden.

Omdat de intensiteit van een aardbeving subjectief
wordt vastgesteld (op basis van enquêtes) is het van belang dat er objectieve relaties worden opgesteld tussen ernst van schade en trillingssnelheden.”

De heer Dost vertelt twee jaar later dat het vertalen van de PGV’s en PGA’s naar intensiteiten niet mogelijk is.

Een relatie tussen een PGA of PGV en de intensiteit is in principe nooit mogelijk. De intensiteit is namelijk een verzameling van objectieve en subjectieve gegevens, waarvan in Groningen de PGA een onderdeel hoort te zijn.

Zie aantekeningen overleg Stuurgroep mei 2010

De NAM zegt d.d. 25 juli 2014 op haar website dat Arup voor elk woningtype onderzoekt hoe de woningen het best verstevigd kunnen worden. “Dit doen we in de berekeningsmodellen. Hiermee kunnen we verschillende krachten (grondversnellingen) op het computermodel van het gebouw loslaten. Zo kunnen we precies zien wat er met een gebouw gebeurt bij een dergelijke kracht en waar de zwakke plekken in een gebouw zitten.”

Bron: NAM Platform http://www.namplatform.nl/bouwkundig-versterken/de-sterkte-van-gebouwen.html

Figuur 32

Bron: http://www.knmi.nl/cms/viewimage.jsp?number=23015

“De aardbevingen die optreden boven aardgasvelden hebben hypocentra, die vaak samen blijken te vallen met breuksystemen aan de top van de gashoudende zandsteenlagen
(zie figuur 32). Geologie (breukkartering) en seismologie (bepaling hypocentra) kunnen dus samen een aanwijzing geven voor de herkomst van aardbevingen.”

Opmerking

  • Het blijkt dus van groot belang nauwkeurig te meten waar het hypocentrum van een aardbeving zich bevindt.

“Verbeterd inzicht in de overdracht van de trillingen zal verkregen worden door de met het seismisch meetnetwerk gemeten bodemtrillingen te vergelijken met gebouwtrillingen zoals gemeten door een meetnet van trillingsmeters in gebouwen (sectie 2.4.1). Het is de intentie om een zo goed mogelijke koppeling tussen de verschillende meetnetwerken te realiseren.”

Bron:SodM Advies Winningsplan 2013 / Meet- en Monitoringsplan NAM Groningen gasveld

Gedetailleerde update in 2012
“NAM heeft midden 2012 een gedetailleerde update van het structureel model van het Groningen veld afgerond met circa 1800 breuken en een beschrijving van de onzekerheden van het ondergrondse akoestische snelheidsmodel. Hiermee is de basis gelegd voor verder geomechanisch en seismologisch onderzoek naar de oorzaken en mogelijke maatregelen in het kader van aardbevingen”

Bron: Bron: Brief van NAM aan SodM 21 januari 2013
http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/brief%20actualisatie%20seismologische%20inzichten%20-%20210113.pdf

 

“Data van het accelerometer netwerk in het Groningen veld heeft maximale versnellingen (PGA) gemeten tot een maximum van 85 cm/s2, of daarvan afgeleid 3.45 cm/s als maximale snelheid (PGV). Vergelijking met voor geïnduceerde bevingen afgeleide relaties tussen de kans op schade en de snelheid van de bodembeweging laat zien dat bij deze waarden een kans van 20-35% op schade bestaat.”

Bron: Brief min. EZ aan Tweede Kamer 25 jan. 2013
https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Conclusies

  • Er is geen relatie aangetoond tussen de opgetreden schade en PGA’s bij de Huizinge-beving.
  • De conclusie schijnt voor de hand te liggen: het vaststellen van relaties tussen PGA’s en gebouwschade met de ervaringen van de bewoners (de lokale intensiteiten) gooit roet in het eten van de NAM. Het gegoochel met woorden doet voorkomen of de intensiteit er niet meer toe doet. Het tegendeel is waar.
  • Wanneer bij een PGA van 87 cm/s² de kans op schade 20-35% is, zou dit in Middelstum het geval moeten zijn. Goed onderzoek is niet geweest, het aantal schademeldingen niet gepubliceerd evenmin als o.a. de percentages m.b.t. de soort schades in relatie tot de plaats van de woning.
  • Het is opvallend dat er veel onderzoek is gedaan naar de relatie ’toekomstige schade’ en PGA of PGV, maar uitkomsten van schaderapporten m.b.t. de schade als gevolg van de Huizinge-beving zijn niet gepubliceerd.

De Aardbeving Techniek Intensity Scale (EEIS) is een intensiteitsschaal (m.b.t. het trillen van een gebouw) die ontwikkeld is naar analogie van de Engineering Intensity Scale van wijlen John A. Blume. Deze schaal die in feite een grafisch sjabloon is, kan eenvoudig gezegd de informatie over de grondbeweging vertalen naar een vorm van intensiteit voor verschillende soorten gebouwen.

Bron: EARTHQUAKE ENGINEERING INTENSITY SCALE: A TEMPLATE WITH MANY USES Sigmund A. FREEMAN, Ayhan IRFANOGLU, and Terrence F. PARET https://engineering.purdue.edu/~ayhan/Publications/13wcee_EEIS%20by%20SAFAITFP.pdf

Conclusie

  • Tijdens de 13th World Conference on Earthquake Engineering 2004 in Vancouver blijkt het wel mogelijk om een relatie tussen schade en intensiteiten te ontwikkelen, maar in het grootste gasveld van West-Europa niet. Hoe de NAM keer op keer uitlegt met welk geavanceerd equipement er telkens weer wordt gewerkt, klinkt al lang niet meer betrouwbaar.

D. Dieptemetingen en afstand tot het epicentrum
“Er is geen enkele put gelijk. Een put is in feite een individu, net als een mens, met sterke en zwakke punten. Die moet je allemaal zien te vinden.” Shell Venster, mei/juni 2009

Deltares over dieptemetingen
Er zit ook een onzekerheid in de locatie van het epicentrum, maar die is kleiner. Ondanks deze onzekerheden is het duidelijk dat het overgrote deel van de aardbevingen plaatsvindt op reservoirniveau, in de buurt van de steile NW-ZO georiënteerde afschuivingsbreuken in het westen van het veld.

Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

Opmerking

  • Bovenstaande wijst er op dat in 2011 bekend was dat ook een deel van de bevingen niet plaatsvond op reservoirniveau.

In 1988 boorgatseismometers
“Voor het onderzoek naar de aardbevingen in Noord-Nederland heeft het KNMI eind 1988 rond Assen een netwerk van seismometers ingericht. De seismische stations zijn continu, 24 uur per dag, via telefoonlijnen verbonden met De Bilt. Voor meting van de bodemruis op verschillende dieptes, tot meer dan 300 meter in de bodem, in een boorgat werd in Finsterwolde een seismometer in een boorgat geplaatst. De bruikbaarheid van boorgatseismometers was een van de onderdelen van studie in het onderzoek. Het experiment heeft aangetoond dat een effectieve detectie van aardbevingen met boorgatseismometers in Noord-Nederland mogelijk is. Seismische observaties in boorgaten maakt een adequate seismische detectie mogelijk en technisch gezien zijn er geen beletselen voor de aanleg van een netwerk van boorgatseismometers in Noord-Nederland.”

Bron: Relatie tussen gaswinning en aardbevingen 17 mei 1999 – Eind 1993 verscheen het eindrapport van de “Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen”. http://www.knmi.nl/cms/content/25198/relatie_tussen_gaswinning_en_aardbevingen

NAM/KNMI over dieptemetingen
“Het KNMI kan de bevingen in de aarde heel nauwkeurig meten. Dit doet ze tegenwoordig met behulp van (boorgat)seismometers en versnellingsmeters. In Noord-Nederland is sinds 1986, toen de eerste lichte beving werd geregistreerd, de meetapparatuur op verschillende locaties behoorlijk uitgebreid. In het gebied Groningen-Drenthe en rond Alkmaar kunnen nu van alle waargenomen bevingen de diepte en de plaats van de beving worden bepaald.”

Bron: Lichte aardbevingen Als gevolg van het winnen van aardgas 2008 http://s04.static-shell.com/content/dam/shell/static/nam/downloads/pdf/brochure-lichteaardbevingen.pdf

“Het meetnet wordt in 2014 uitgebreid met 60 additionele versnellingmeters die het gehele oppervlakte boven het Groningenveld zullen bestrijken. Ook het uitgebreide meetnetwerk zal door KNMI worden beheerd en onderhouden.

Er bestaat momenteel (eind 2013) nog onzekerheid over de exacte diepte waarop aardbevingen ontstaan. Als meest waarschijnlijk wordt aangenomen dat aardbevingen ontstaan op dezelfde diepte als de gashoudende laag. Het diep onder de grond plaatsen van seismometers draagt bij aan een meer precieze lokalisatie van het hypocentrum in verticale en horizontale richting. Daarnaast dragen diep geplaatste seismometers vanwege een sterk gereduceerd omgevinggeluidsniveau bij aan de lokale verlaging van de magnitude detectiedrempel, waardoor aardbevingen die niet aan het aardoppervlakte gevoeld worden toch geregistreerd kunnen worden.

De verwachting is dat op basis van deze meetgegevens beter inzicht gekregen wordt in het mechanisme achter de aardbevingen.

Er zullen (eind 2013) twee ondergronds geïnstalleerde verticale arrays worden gerealiseerd in het Loppersum gebied, waarbij seismometers worden geplaatst tot een diepte van ongeveer 3000 meter. De seismometers zijn ontworpen om aardbevingen met een magnitude van M = -2.5 tot M = 1 over de afstand van 500 meter tot 10 kilometer te detecteren. De meetgegevens worden dagelijks geanalyseerd en op maandelijkse basis gepubliceerd door NAM.

De metende partij (NAM, TNO of KNMI) dient ervoor te zorgen dat de integriteit van de gerapporteerde gegevens met redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld. Alle meet- of andere beproevingsapparatuur die voor de rapportage van monitoringgegevens wordt gebruikt, moet naar behoren worden toegepast, onderhouden, gekalibreerd en gecontroleerd. De gerapporteerde gegevens en

daarmee samenhangende bekendmakingen mogen geen beduidende onjuiste opgaven bevatten, moeten zodanig zijn dat systematische fouten bij de selectie en presentatie van informatie worden vermeden, en moeten een betrouwbare en evenwichtige beschrijving geven.

NAM streeft er naar om een online monitoringstool beschikbaar te maken die gebruik maakt van de verschillende bronnen, teneinde stakeholders en geïnteresseerden zo goed mogelijk te informeren over het gasveld. De gegevens van enkele monitoringselementen die genoemd zijn onder de punten 2.1 t/m 2.4, zullen zo veel mogelijk actueel worden ontsloten door NAM. Daarnaast zijn er meerdere bronnen om gegevens online te raadplegen:

• Het epicentrum en de sterkte van de gemeten aardbevingen zal door het KNMI worden beschikbaar gemaakt op de website www.knmi.nl.

• De andere in dit plan vastgelegde monitoringsdata zal na validatie beschikbaar worden gemaakt op de door het TNO beheerde website www.nlog.nl.

• De aan dit meet- en monitoringsplan en het Winningsplan ten grondslag liggende onderzoeken zijn beschikbaar via de door NAM beheerde website www.namplatform.nl

De belangrijkste onzekerheid in de risico-inschatting is de onzekerheid in de koppeling coëfficiënt (a) tussen seismisch moment en volumetrische compactie energie wat zich vertaalt naar een onzekerheid in de prognose betreffende piekgrondversnelling, frequentie, magnitude en regionale verspreiding van aardbevingen.”

Bron:Het integraal Meet– en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen, 2013

Technologie Shell
Onder het aardoppervlak kijken: Wij maken gebruik van geavanceerde seismische technologie om ondergrondse olie- en gasreservoirs in beeld te brengen. Bij deze seismische proeven worden aan het aardoppervlak door middel van kleine explosies of trillingen seismische golven opgewekt – in wezen geluidsgolven – die vervolgens door ondergrondse gesteentelagen worden teruggekaatst. De geregistreerde echo’s worden per computer omgezet in driedimensionale reservoirbeelden van een hoge resolutie.”

Bron: http://www.shell.nl/nld/future-energy/meeting-demand.html

“Investeren in de toekomst Onze omvangrijke investering in research en ontwikkeling helpt om ideeën in realiteit om te zetten. Van alle grote internationale oliemaatschappijen heeft Shell de afgelopen vijf jaar het meeste in onderzoek en ontwikkeling geïnvesteerd. In 2011 hebben wij 1,1 miljard dollar geïnvesteerd in onderzoek

Bron: http://www.shell.nl/nld/future-energy/innovation.html


“De aardbevingen in de Groninger bodem spelen zich af op een diepte van rond de drie kilometer. Tot die voorlopige conclusie komt de NAM na analyse van gegevens van de vorig jaar geplaatste geofoons bij twee gaslocaties.
Het KNMI is ook altijd uitgegaan dat de aardbevingen in Groningen zich op diezelfde diepte van drie kilometer afspelen. Daar is veel discussie over. Een aantal deskundigen is er van overtuigd dat de bevingen zich ook dichter onder de bodem voordoen, waardoor meer schade kan ontstaan.

Lager
Uit een analyse van de eerste resultaten blijkt volgens de NAM dat de bevingen zich rond de gasvelden afspelen. En die liggen op een diepte van rond de drie kilometer. ‘Het is niet aannemelijk dat de bevingen op een lagere diepte plaatsvinden,’ concludeert NAM-woordvoerder Sander van Rootselaar.
De NAM houdt bij deze eerste resultaten van de metingen via de geofoons een duidelijke slag om de arm. ‘Deze voortgangsrapportage kan nog geen definitief inzicht geven in de diepte van aardbevingen. Het onderzoek is nog in volle gang,’ zegt Van Rootselaar.

Complex
Ook meldt de NAM dat de analyse van eerste cijfers ‘zeer complex’ is. De woordvoerder: ‘Daardoor zijn de gebruikelijke analysemethoden niet toepasbaar. De oplossing is gevonden door de metingen van de diepe geofoons te vergelijken met simulaties van computermodellen. En daar komt dit beeld uit.’
De geofoons zijn een jaar geleden geplaatst op gaslocaties bij Stedum en Zeerijp. Sinds die tijd zijn 32 bevingen geregistreerd. De zwaarste daarvan had een kracht van 2.4 op de Schaal van Richter.

Bron: RTV-Noord 26 september 2014 http://www.rtvnoord.nl/ipad/index.asp?p=139175

Opmerkingen

  • De voorlichter van de NAM:
    ‘Het is niet aannemelijk dat de bevingen op een lagere diepte plaatsvinden. Het is kenmerkend voor de NAM dat ze op heikele kwesties nogal eens op een dergelijke manier reageert. Deze uitspraak heeft geen meerwaarde in de discussie waar het in werkelijkheid om gaat: wanneer een hypocentrum dichter bij het oppervlak zit, zijn de effecten van een beving vele malen groter.
  • Frappant is dat de verschillen in effecten aan het oppervlak tussen bevingen met dezelfde magnitude wel erg groot zijn.
  • Controle is niet mogelijk.

Onafhankelijk onderzoek
Peter van der Gaag schreef dit jaar in ‘Aardbevingen van februari en maart 2014 in de omgeving van Sappemeer.
Lag de oorzaak dat deze bevingen zo sterk zijn gevoeld “boven het zout?” ‘:

“In Groningen ligt het grootste gasveld van Europa onder een dikke zoutlaag waarvan de dikte sterk varieert van 200 meter tot 1800 meter (zoutkussens) en nog dikker (>2800 meter bij zoutpijlers). KNMI zegt dat het zout de kracht van de bevingen afzwakt. Maar is dat wel zo, gezien de sterk gevoelde aardbevingen van februari en maart van dit jaar. Of bewijzen deze twee sterk gevoelde bevingen (magnitudes resp. 1,3 en 1,6) dat er niet alleen aardbevingen op reservoirniveau plaatsvinden maar ook erboven? Het wordt tijd dat spanningen in de ondergrond door de opwaartse kracht van zout worden meegenomen bij onafhankelijk aardbevingonderzoek. Immers daar waar reservoircompactie zorgt voor neerwaartse druk zou bodemdaling in combinatie met de tegengestelde opwaartse kracht van het zout aanleiding kunnen geven voor reactivering van ondiepe breuken.”

“Al in 1994 schreef ik voor het verbond van verzekeraars dat er naar mijn mening twee soorten aardbevingen zijn, die verband houden met de gaswinning. De eerste zogenaamde geïnduceerde bevingen worden veroorzaakt door breuken op reservoir niveau. Een tweede verzameling aardbevingen vinden we bij breuken boven het zout. Die zijn ondieper en worden duidelijker gevoeld bij eenzelfde magnitude, immers de vrijkomende energie legt een kortere weg af naar boven. Breuken boven het zout zijn veroorzaakt door zoutbewegingen van het plastische steenzout dat het Groninger gas al tientallen miljoenen jaren op zijn plaats houdt. Op dit ogenblik wordt er alleen nog gesproken over breuken op 3 km diepte op het niveau van het Slochteren aardgasreservoir. Prognoses over sterkte, modellering van reservoirbreuken, talloze relaties tussen sterkte en (kans op) schade en vele plaatjes die breuken tonen op reservoirniveau en het overheidsbeleid zijn slechts gericht op 3 km diepte. Ik vraag aandacht voor breuken boven het zout. Ook in 1987 (Hooghalen) en 1994 (Middelstum) was er sprake van ondiepere bevingen, die over het algemeen sterker werden ervaren dan op grond van hun magnitude mocht worden verwacht.”

“Door gebruik te maken van de meest recente dieptekaarten van formaties is gebleken dat het zoutkussen onder het Roswinkel voorkomen waarschijnlijk nog actief is. Actief diapirisme is een mogelijke verklaring voor het feit dat er veel bevingen zijn geregistreerd boven dit voorkomen.”

Bron: Deterministische hazard analyse voor geïnduceerde seismiciteit,TNO 7 april 2004

“Recentelijk werd ik opnieuw “getriggered” door een artikel op RTV Noord en in de Volkskrant over de verzachtende werking van het zout. Het artikel was geschreven naar aanleiding van een presentatie van het KNMI, waarin werd gesteld dat zout de effecten van een aardbeving zouden dempen. Defocussing wordt het verspreiden van de energie in de zoutlaag genoemd. Wanneer je de presentatie van het KNMI bekijkt vallen een aantal zaken op. De onnauwkeurigheid bij het vaststellen van de diepte van de aardbevingen wordt aangegeven als zijnde 1-3 km. Er wordt verder gezegd dat de duur van de bevingen lang is en dat daarin twee tot drie groepen (bevingen?) zijn te onderscheiden. Ook dat wordt in verband gebracht met de 1 km dikke zoutlaag boven het gasveld. Er wordt een model getoond waarin wordt aangegeven op welke manier de zoutlaag de energie zou verspreiden, wat tot minder krachtige bevingen zou leiden. Verspreiding van energie in zout is bekend, reflectie trouwens ook en ook dat de seismische golven zich “keihard ” door zout verplaatsen, veel sneller dan door het sedimentgesteente ernaast. Dat zout daarom invloed heeft en voor complexe interactie kan zorgen is bekend en zou er toe kunnen leiden dat in een gebied met dikte verschillen van het zout van meer dan 1000 meter een aardbeving lokaal anders wordt ervaren dan op grond van de kortste afstand tot de haard (hypocentrum) zou mogen worden verwacht.”

“Bekijken we nu de bevingen van 7 februari van dit jaar in Froombosch en van 23 maart van dit jaar in Sappemeer en de verslagen hierover, dan zien we opmerkelijke resultaten. De beving bij Froombosch had een kracht van M 1,3 en die bij Sappemeer van M 1,6. Die van M 1,3 zou eigenlijk niet moeten zijn gevoeld en die van M 1,6 nauwelijks. De grote hoeveelheid meldingen bij beide bevingen en zelfs 20 schademeldingen bij de beving van M 1,6 spreken echter boekdelen. Terwijl juist onder het epicentrum van beide bevingen het zoutpakket veel meer dan 1000 meter dik is.”

“Ofwel zout vermindert een beving op reservoir niveau juist niet, ofwel de bevingen zijn helemaal niet op drie kilometer diepte, maar veel ondieper gelegen boven of vlak naast het zout. In dat geval is het voor mij niet onlogisch dat deze minieme bevingen zo duidelijk zijn gevoeld. Een dikke zoutlaag (in dit geval het zoutkussen Hoogezand met een dikte van meer dan 1600 meter tot 1200 meter onder het maaiveld) zou zelfs de seismische energie hebben kunnen terugkaatsen en versterken. Een ondiepe beving boven het zout kan verklaren waarom er zoveel meldingen zijn geweest bij aardbevingen met een dergelijk lage magnitude.”

Bron: P. van der Gaag: Aardbevingen van februari en maart 2014 in de omgeving van Sappemeer. Lag de oorzaak dat deze bevingen zo sterk zijn gevoeld “boven het zout? “

Diepe ondergrond
Wetenschappers denken dat in de grond een soort stromingen plaatsvinden die ervoor zorgen dat het effect van de gaswinning niet gelijk merkbaar is. Een vorm van stroming is bijvoorbeeld vervorming van andere gesteentelagen. Rob Govers, geofysicus aan de Universiteit Utrecht vertelt dat er bijvoorbeeld zoutlagen bestaan. “Zout is een heel slap gesteente en zit boven op de zandsteenlaag. Je hoeft er maar even tegen aan te drukken, en dan begint het al te ‘stromen’ en eigenlijk te vervormen.” Dus niet alleen zandsteen zakt naar beneden: de zoutlaag erboven op ook. Dit vervormen gaat heel langzaam en geleidelijk. Uiteindelijk leidt het toch tot die aardbeving, het duurt alleen even. Bron: Scientias.nl http://www.scientias.nl/aardbevingen-door-gaswinning-wat-is-het-probleem-nu-eigenlijk/83825

Zoutlaag overal even dik?

Figuur 33

Bron: WOB verzoek winningsplan Oude Pekela 19 december 2003  www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2013/07/04/bijlagen-bij-wob-verzoek-over-gaswiningsactiviteiten-van-nam-in-het-gebied-noordoost-groningen/bijlage-17.pdf

Opmerking

  • Het gasveld veld bij Oude Pekela ligt boven een zoutlaag waarin een breuk duidelijk zichtbaar is. Bovendien is zoutlaag, wanneer de tekening klopt, nog geen 100 m dik. Zie figuur 33.

Waarom 3 km diep?
Het gas is gevormd in de koollagen van het geologisch tijdperk Carboon. Vervolgens is het gas gemigreerd (verhuisd) naar bovenliggende zandsteenlagen in het Rotliegend. Dit reservoir wordt afgesloten door het zout van de Zechsteinformatie (zie figuur31)

Door spanningen in de ondergrond, opgebouwd tijdens de winning van gas uit het Groningen gasveld worden aardbevingen veroorzaakt.

Door de drukdaling in het reservoir worden de verschilspanningen met de omgeving zo groot dat de in het gesteente aanwezige breuken verschuiven.

Om de plaats en de diepte van de aardbevingen te registreren is door het KNMI een netwerk van trillingsmeters geplaatst, waardoor de plaats en de diepte van de aardbevingen kan worden bepaald. Deze haarddiepte blijkt zich te bevinden op een diepte tussen 2.5 en 3.5 km.

Dit betekent dat de bevingen plaatsvinden in het reservoirgesteente (in aanmerking genomen dat de boven het reservoir gelegen Zechstein zoutlaag te ductiel (taai) is om een aardbeving te genereren). Op het kaartje in figuur31 is te zien dat het reservoir zich op een diepte van gemiddeld 3 km bevindt. Voor de verdere analyse heeft het KNMI deze diepte als haarddiepte aangenomen en staat ze altijd als 3 km op de lijst die te vinden is op de website van het KNMI(aardbevingen).

Figuur 34

Geologische doorsnede van het Groningen veld in een noordwest-zuidoost oriëntatie. Bron: Winningsplan gewijzigd 2013 Van onder naar boven: Carboon, Slochteren Zandsteen, Ten Boer Kleilaag, Zechstein zout, overige lagen.

Opmerking

  • Ook is in figuur 34 te zien dat de zoutlaag bij Zuidwending erg dun wordt.

In het rapport ‘Gebouwschade Loppersum Deltares 2011’ staat over de diepte het volgende:

“De diepte van de bevingen wordt geschat op circa 3 kilometer, maar hier zit wel een onzekerheid aan vast [6]. Er zit ook een onzekerheid in de locatie van het epicentrum, maar die is kleiner. Ondanks deze onzekerheden is het duidelijk dat het overgrote deel van de aardbevingen plaatsvindt op reservoirniveau, in de buurt van de steile NW-ZO georiënteerde afschuivingsbreuken in het westen van het veld. De reactivatie van ondiepe breuken die zijn gerelateerd aan zoutstructuren is niet voor de hand liggend, gezien de locatie van de bevingen en omdat de spanningsveranderingen boven het reservoir daarvoor te klein zijn. De aardbevingen zullen dus overwegend in het reservoir (blijven) plaatsvinden. Dit is ook afgeleid in de studie naar het Bergermeer veld bij Alkmaar. Een dergelijke geomechanische studie is voor het Groningen-veld niet uitgevoerd.”

Waarom is het meten van de diepte belangrijk?
Het is van groot belang om het hypocentrum vast te stellen. Hoe dichter Het hypocentrum bij het oppervlak ligt, hoe groter de gevolgen.

Standaard plaatst het KNMI het hypocentrum op 3 km. diepte. Dit is volgens het KNMI de gemiddelde diepte van het gasreservoir. Door dhr. Dost van het KNMI is gezegd dat de dikke laag zout boven het zandsteen waar het gas in zit, de bevingen remt. Daar heeft hij gelijk in. Maar er wordt niet verteld dat de laag zout niet overal even dik is. Dat kort geleden door de minister erkend wordt (nadat er vragen over gesteld zijn) dat het mogelijk is dat bevingen ook boven het zout kunnen plaatsvinden, is iets wat niet meer verborgen kan blijven.

Het betekent evenwel ook dat gemeten kan worden hoe diep ongeveer het hypocentrum ligt. Deze uitkomsten horen met de uitkomsten van de accelerometers en intensiteiten openbaar te zijn via de site van het KNMI.

Het KNMI schrijft op haar site:
Aardbevingen in Noord-Nederland met een magnitude groter dan 2,0 worden veelal gevoeld door de bevolking ter plaatse. Dit komt door de geringe diepte van de bevingen, gemiddeld ongeveer 2,5 km.” (KNMI d.d. juli 2014)

Het KNMI schreef in 1994: “de diepte van 900 meter komt ongeveer overeen met de overgang tussen het Tertiair en de daaronder gelegen lagen van het Krijt. De lokale geologische structuur bij Middelstum is complex en behoeft nadere studie”.

Bron: Peter van der Gaag

Vragen aan de minister 4-2-2014

Het rapport ‘Gebouwschade Loppersum gemaakt door Deltares 2011 zegt het volgende:

“Het gasveld varieert in diepte van ongeveer 3150 tot 2600 meter.” En: “De gemiddelde diepte is 2.3 km.”

“De reactivatie van ondiepe breuken die zijn gerelateerd aan zoutstructuren is niet voor de hand liggend, gezien de locatie van de bevingen en omdat de spanningsveranderingen boven het reservoir daarvoor te klein zijn. De aardbevingen zullen dus overwegend in het reservoir (blijven) plaatsvinden. Dit is ook afgeleid in de studie naar het Bergermeer veld bij Alkmaar. Een dergelijke geomechanische studie is voor het Groningen-veld niet uitgevoerd.”

Bron: Analyse van het seismisch risico in Noord Nederland, de Crook, Dost en Haak, 1995 http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubTR/TR168.pdf

Opmerking

  • Dat een beving in Middelstum van 800 meter diepte is geconstateerd, is volgens het KNMI dus niet waar. Hoe kan een dergelijk groot verschil van 1200 meter worden uitgelegd? De minister zegt in haar brief van 8 juli 2014 dat bevingen nooit hoger zijn dan 2 km diep.
  • In ‘Analyse van het seismisch risico in Noord Nederland’ spreekt men van een gemiddelde diepte van 2,1 km.
  • Wanneer de metingen niet klopten, iedere keer alles negatief moet worden bijgesteld, hoe kan men dan vertrouwen op de volgende rapporten en uitslagen? Het lijkt alsof alles in het werk wordt gesteld om de toekomstvisie voor Groningen optimistisch te willen houden. Dat conclusies van zoveel onderzoeken ook gericht op overige gerelateerde onderdelen keer op keer zijn achterhaald en moeten worden bijgesteld, geeft ons een bang vermoeden dat het grootse deel op wishful thinking berust. Bovendien worden deze onderzoeken door de NAM/Overheid bepaalt.

“Indien de bevingen van M= 3.5 en M=3.9 verondersteld worden met zekerheid op te treden in het Bergermeerveld ontstaan maximale snelheden (in het epicentrum) van 49 respectievelijk 77 mm/s. Dit volgt uit berekeningen op basis van empirische attenuatie functies, waarbij rekening gehouden is met de onzekerheid, door één keer de standaarddeviatie bij het resultaat op te tellen. De diepte van de aardbevingsbron is hierbij geschat op 2.2 km, de gemiddelde diepte van micro aardbevingen, die vanaf 2010 worden waargenomen in het Bergermeerveld met een set van trillingsopnemers (geofoons) op reservoir niveau.”

Bron: TNO-KNMI rapport Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer 3 mei 2011 http://www.nlog.nl/resources/Seismic_Risk/Max_schade_Bergermeer_2011.pdf

Opmerkingen

  • De diepte van de aardbevingsbron is geschat op 2.2 km, de gemiddelde diepte van micro aardbevingen,
    die vanaf 2010 worden waargenomen in het Bergermeerveld met een set van trillingsopnemers (geofoons) op reservoir niveau. Heel bijzonder dat in Groningen door 4 verschillende bureaus geen overeenstemming kan worden bereikt over de gemiddelde diepte van de bevingen.
  • De bevingen in het Bergermeerveld vinden op gemiddeld 2,2 km diepte plaats. Dat voor een veel groter veld als in Groningen nog nooit een dergelijk onderzoek is geweest, is op zijn minst opmerkelijk te noemen.
  • Zolang de diepte van een beving niet kan worden vastgesteld kunnen geen relaties gelegd worden tussen de schade, de snelheden/versnellingen, de magnitude en de overige effecten door bewoners waargenomen. Het lijkt er op dat dit ook niet gewenst is met het oog op het prijsgeven van te verwachten schades.

Conclusies

  • In het rapport ‘Gebouwschade Loppersum’ van Deltares 2011 staat dat de gemiddelde diepte van de bevingen 2.3 km is. Met dieptes van 3150 m tot 2600 m (Bron: rapport ‘Gebouwschade Loppersum’) kom je uit op een gemiddelde diepte van 2875 m. Neem je evenwel 2.3 km als gemiddelde diepte, dan komt de hoogste diepte uit op 1450 meter. Nog geen 1.5 km onder het oppervlak.
  • Dat reactivatie van ondiepe breuken die zijn gerelateerd aan zoutstructuren niet voor de hand liggend is, gezien de locatie van de bevingen en omdat de spanningsveranderingen boven het reservoir daarvoor te klein zouden zijn, is een aanname die niet meer opgaat.. Wanneer Arup uitgaat van dergelijke aannames, zijn de uitkomsten niet betrouwbaar. De Huizinge-beving is een escalatie genoemd omdat het buiten de verwachtingen viel
  • Dat de aardbevingen overwegend in het reservoir zullen (blijven) plaatsvinden, berust aldus ook op een aanname.

De minister

De minister in de brief d.d. 8 juli 2014 Betreft Voortgang Groningen gaswinning dossier

“Belangrijk voor alle studies en onderzoek is het beschikken over meer en nauwkeurigere gegevens over gaswinning, bodemdaling en aardbevingen in het Groningen-gasveld. De volgende activiteiten zijn inmiddels door NAM in gang gezet om het bestaande meet- & monitoringnetwerk uit te breiden:

In november en december 2013 zijn tijdelijke seismische opnemers geplaatst in de observatieputten Zeerijp-1 en Stedum-1 in het centrum van het Groningenveld. De seismische opnemers bevinden zich op een diepte van 3000 meter wat overeenkomst met de diepte waar het gas wordt geproduceerd.”

Opmerkingen

  • De NAM vertelde via de media: “De NAM gaat in totaal elf geofoons plaatsen in een boorgat bij het gasveld. De apparaten hangen boven elkaar met een afstand van dertig meter.” Bron: Groninger Internet Courant 8 oktober 2013
  • Met een afstand van 30 meter tussen de in de buis opgehangen apparaten kan de diepte niet gemeten worden.

     

De minister

“Inmiddels zijn tientallen kleinere seismische bevingen waargenomen. Het bepalen van de locatie van deze bevingen blijkt moeilijk met de hiervoor tot nu toe gebruikte aanpak. Wel is duidelijk dat het merendeel van de aardbevingen in het reservoir of dieper plaatsvindt. Slechts een klein aantal gebeurtenissen ligt mogelijk boven het reservoir, maar nog steeds op een diepte groter dan 2 km. De micro-seismische data wordt nu door verschillende partijen verder geanalyseerd: NAM, KNMI en een lokale belangenvereniging analyseren ieder afzonderlijk deze data.” Bron: brief d.d. 8 juli 2014 Betreft Voortgang Groningen gaswinning dossier

Opmerking

  • Volgens een woordvoerder kan de NAM gaat het bestaande meetnetwerk van het KNMI niet dieper dan tweehonderd meter. ,,We willen graag meer accurate gegevens dan we nu hebben”, aldus de woordvoerder. ,,Daarmee kunnen we aardbevingen in de toekomst beter voorspellen. De hoop is dat we ze misschien zelfs kunnen voorkomen.” Bron: Groninger Internet Courant d.d. 8 oktober 2013

    Wanneer het bestaande meetnet volgens de NAM d.d. oktober 2013 niet dieper gaat dan 200 meter, en er niet nauwkeurig gemeten kan worden, hoe is het dan mogelijk te constateren dat eerdere hypocentra niet boven de 2 km konden liggen? Tot welke orde van grootte gaat de afwijking in de metingen?

De pers:

“De eerste meetresultaten van de geofoons op de gaslocaties in Stedum en Zeerijp zijn bekend. Volgens de NAM is uit die resultaten nog geen duidelijk beeld te halen. De geofoons zijn in het najaar bij wijze van proef geplaatst op drie kilometer diepte. Ze moeten een beter beeld geven van wat er als gevolg van de gaswinning diep onder de Groninger bodem gebeurt
De komende tijd worden de gegevens verder geanalyseerd door specialisten van onder meer het KNMI.” Bron: RTV-Noord d.d. 27 februari 2014.

Opmerking

  • Nog steeds kan niet de diepte worden gemeten. Al was het met een afwijking van een 50 m, zou het de moeite waard zijn dit naar buiten te brengen.

De minister

“De NAM start vandaag in het Noord-Groningse Zeerijp met de voorbereidingen voor het plaatsen van geofoons. Het gaat om voorbereidingen voor het boren van diepe putten. Daarin wil de NAM dan eind dit jaar de geofoons plaatsen, die worden gebruikt om beter in beeld te krijgen waar bevingen plaats vinden in de ondergrond. Dat meldt De Ommelander Courant. Daarin laat een woordvoerder van de NAM weten dat de voorbereidingen voor de boringen in oktober zullen zijn afgerond. Daarna kan er geboord worden. De werkzaamheden bestaan uit heiwerkzaamheden, het aanbrengen van een boorplaat en het bouwen van een boorkelder.
Uiteindelijk moeten de geofoons in 2015 kennis opleveren om de werking van de bodem beter te begrijpen of te voorspellen. Op die manier kan beter bepaald worden op welke diepte de aardbevingen precies plaatsvinden.”

Bron: www.nu.nl d.d.12 augustus 2014

Opmerking

  • Dat het tot in 2015 moet duren voordat opnieuw kennis wordt opgedaan omtrent meetgegevens van de diepte is vreemd. Het wekt de suggestie dat er liever niet gemeten wordt. Wat men niet meet, hoeft men niet te weten.

Modellering van kernschade, op de site van de Commissie Bodemdaling, NAM2010

“Door de NAM, in samenwerking met het Shell-laboratorium in Rijswijk en Sintef Petroleum Research, een kennisinstituut uit Noorwegen, is bestudeerd waardoor kernschade precies wordt veroorzaakt en wat de gevolgen zijn. Onderzocht werd hoe kernschade mogelijk ontstaat door het uitboren en het vervolgens naar het aardoppervlak brengen van het gesteente, waarbij het gesteente een zeer snelle verandering van belasting ondergaat. Om dit te testen werden synthetische gesteentemonsters gemaakt onder omstandigheden die hetzelfde zijn als in het reservoir. Deze monsters werden zo geprepareerd dat hun eigenschappen (bijvoorbeeld grootte van de zandkorrels en porositeit) zoveel mogelijk lijken op de zandsteen in het Groningen-reservoir. Van elke set van twee van deze monsters werd er één onder de omstandigheden zoals in de diepe ondergrond (druk en temperatuur) gehouden en werd het gaswinningsproces direct nagebootst. Bij een tweede monster werd eerst het uitboren uit de diepte en het naar boven brengen van het gesteente nagebootst en werd het compactie-experiment pas daarna uitgevoerd. Hoewel verder onderzoek nodig is om een methode te vinden om voor de ontstane kernschade te corrigeren, werd een duidelijk verschil in compactiegedrag waargenomen. Experimenten met het monster waarbij het uitboren werd nagebootst, gaven een lineaire relatie tussen reservoirdruk en compactie van het gesteente. Dit komt overeen met de resultaten van de compactie-experimenten die zijn uitgevoerd op kernen van de Slochteren-formatie. Echter de experimenten die waren uitgevoerd met het gesteentemonster dat niet was uitgeboord (en dus meer representatief zou moeten zijn voor de situatie in het veld), toonden aan dat de compressibiliteit initieel lager is en dat pas na enige drukdaling een lineaire relatie tussen druk en compactie van het gesteende wordt bereikt. Deze observatie komt overeen met de resultaten van inversie.”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/files/nam_bodemdalingsrapport2010.pdf

De minister

“NAM heeft het voornemen om tijdelijke diepe installaties in 2014 en 2015 vervangen door diepe permanente seismische opnemers in twee nieuw te boren putten in de omgeving van Loppersum. Er zal tijdens het boren van de nieuwe putten geprobeerd worden om een vers gesteentemonster uit het gasreservoir naar boven te brengen waarop in het laboratorium metingen kunnen worden gedaan. In een gasreservoir als Groningen waar inmiddels een aanzienlijke daling van de gasdruk heeft plaatsgevonden is het nemen van
zo’n boorkern echter niet eenvoudig en de kans op succes beperkt.”

Bron: brief d.d. 8 juli 2014 Betreft Voortgang Groningen gaswinning dossier

Opmerking

  • Zou Shell/NAM niet in staat zijn goede dieptemetingen te doen?

  • Bron: Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in de provincie Groningen. Interim rapport no. 1 aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen april 1973

Voor 1973 kon de NAM al met steenmonsters van het Rotliegend meten.

Er zijn nadien opnieuw monsters genomen. Doorlopend moeten vanwege drukverandering e.a. nieuwe monsters te moeten worden genomen.

De kosten en de moeite zouden in relatie tot de enorme inkomstenbronnen geen probleem moeten zijn om een doorlopende monitoring van het gesteente uit te voeren. Het zou gezien de grote consequenties voor de hand liggen het juist wél te doen.

  • Het begint op een never ending story te lijken. Ieder onderzoek dat pas klaar is, geeft de beste resultaten. Voor de toekomst belooft dit niet veel goeds.

Verstrooiing door zout

“Het zout fungeert als een schokdemper, denkt Dost. Zoutsteen verstrooit een deel van de aardbevingsgolven, zoals een prisma licht verstrooit, en verspreidt daarmee de energie van de trillingen over een groter gebied. Dat vermindert de sterkte van de trillingen – net zoals een krachtige douchestraal in een zacht gesprenkel verandert zodra je de gehele douchekop opendraait. Een ander deel van de aardbevingsgolven die vanuit de diepte tegen de zoutlaag aanbotsen wordt naar beneden teruggekaatst, en bereikt het aardoppervlak dus nooit.

Aardwetenschapper René Giesen betwijfelt echter of de Groningers wel zo blij moeten zijn met de zoutlaag. Zout is onvoorspelbaar, reageerde hij in maart vanuit het publiek op de lezing van Dost. Op lange tijdschalen gedraagt het zich als een stroperige vloeistof, die door zijn lage dichtheid de neiging heeft omhoog te kruipen. “Bovendien lopen er een paar grote breuken vanuit de zoutlaag tot vlak onder het aardoppervlak”, voegt hij er aan toe. Breuken in de korst zijn de plaatsen waar de aardbevingen optreden.”

Bron: http://www.kennislink.nl/publicaties/zoutlaag-temt-aardschokken-in-groningen

Het KNMI over de zoutlaag

“De Groningers danken hun meevaller aan een dikke laag steenzout die bovenop de gasvelden ligt en daar als een schokdemper fungeert, vermoedt Dost. Zout heeft de eigenschap om aardbevingsgolven over een groot gebied te verstrooien, op dezelfde manier als een prisma lichtstralen uit elkaar trekt. De trillingen verspreiden zich daardoor over een grotere regio, en verliezen dus energie – zoals een krachtige douchestraal in een zacht gesprenkel verandert als je de douchekop helemaal opendraait. Een ander deel van de golven wordt door de zoutlaag weerkaatst, terug de bodem in, en bereikt het aardoppervlak dus nooit.”

Bron: De Volkskrant 1 april 2014 http://fcgroningen.nieuwsbreak.nl/fcgroningen-nieuws/zonder-zoutlagen-zou-het-in-groningen-nog-harder-beven/11983478

“Door de spanningen in de ondergrond ontstaan geen nieuwe breuken, daarvoor zou veel meer energie nodig zijn dan ontstaat bij differentiële compactie.

Bron: Shell Venster mei/juni 2009 http://www.electronicsandbooks.com/eab1/manual/Magazine/S/Shell%20Venster%20NL/200905%20%5B32%5D.pdf

“De breuken zetten niet door naar boven omdat de reservoirs zijn afgedekt met een laag plastisch steenzout.”

Bron: RvS http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=18065

NB: Het onderwerp betreft in deze zaak andere velden, maar dat is niet relevant. Interessant is hier dat de Raad van State hier spreekt over een plastische zoutlaag.

Opmerkingen

  • Dat de (plastische) zoutlaag in Groningen niet overal even dik is, wordt door het KNMI niet vermeld.
  • Voor de omgeving Roswinkel en Alkmaar/Bergen geldt voor de plaats van het hypocentrum een diepte van 2 km.(bron: KNMI http://www.knmi.nl/seismologie/aardbevingen-nederland.html)

Voorbeelden ondiepe bevingen en gevolgen

  1. De beving bij Hoogezand op 23 mrt. 2014 van M1.6 gaf het volgende resultaat:“Een groot deel van de provincie Groningen is zondagochtend even voor half twaalf opgeschrikt door een beving. Het KNMI bevestigt dat het om een aardbeving gaat. Vanuit een groot deel van de provincie hebben mensen de beving gemeld via de aardbevingsapp van RTV Noord. De meeste meldingen komen vanuit Hoogezand en omgeving, maar ook uit de Groningen, Delfzijl, Bedum en Winschoten.”
    Bron: RTV-Noord http://www.rtvnoord.nl/artikel/artikel.asp?p=131823
    In de stad-Groninger wijk Piccardthof werd schade geconstateerd. Ook in een deel van Drenthe is deze aardbeving gevoeld.
  2.  Bij de beving van Appingedam d.d. 9 augustus 2014 met een kracht van M2.0 waren 3 dagen later 75 schademeldingen.
  3. De beving van Froombosch van M2.6 op 1 september 2014 gaf een dag later 360 schademeldingen.Figuur 35
  4. De beving bij Middelstum was berekend op een diepte van 0,9 ± 0,5 en had een sterkte van M2,9 met een intensiteit IV – V. Zie figuur 35.

 

Figuur 36

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubTR/TR186.pdf 1994

Opmerkingen

  • De diepte van bevingen kan mede bepaald worden door de intensiteit (zie figuur 36).
  • Destijds was het wel wenselijk een enquête te houden.
  • Kritisch onderzoek door onafhankelijk geologen wordt niet of nauwelijks meegenomen. Op kritiek wordt ook niet professioneel gereageerd hetgeen op zijn minst verwacht mag worden. Dit getuigt van minachting voor onafhankelijk professioneel onderzoek.. Alle andere onderzoeken zijn niet onafhankelijk, maar worden betaald door de NAM of de Overheid. Geld voor onafhankelijk onderzoek wordt niet beschikbaar gesteld.
  • De intensiteit IV t/m V bij de beving bij Middelstum op 30 juli 1994 is gezien de kracht van de beving (M2.9) hoog.

De stelling dat het hypocentrum hoger kan liggen (wellicht boven het zout) is inmiddels bekend.

Jarenlang is het beeld van de schade min of meer gekoppeld aan de magnitude i.p.v. aan de beleving aan het oppervlak..

KNMI
Volgens B. Dost van het KNMI zijn er op dit moment geen aanwijzingen aan de hand van metingen in de diepe boorgaten voor aardbevingen op een diepte van minder dan 2 kilometer. “Daaruit zou men kunnen concluderen dat het huidige netwerk van seismografen niet voldoet en er te weinig meetapparatuur is die de (exacte) diepte kan meten. Zoals B. Dost al aangaf, er zijn maar twee geofoonstrings (Stedum en Zeerijp) in het netwerk van seismografen.”

Bron: De Groninger Krant 13 augustus 2014 http://www.groningerkrant.nl/2014/08/vooral-veel-onduidelijkheid-bij-knmi-betreffende-dieptemeting/

GroenLinks vroeg op 9 oktober 2014 tijdens het spoeddebat over de gaswinning aan de minister waarom het KNMI geen data vrijgeeft voor buitenlandse stations. Op haar vraag kwam het antwoord dat het KNMI onvoldoende vertrouwen heeft in de buitenlandse stations.

Het is opmerkelijk dat de gemiddelde diepte volgens het KNMI ongeveer 2,5 km is, maar al jaren de diepte op 3 km geplaatst wordt.

Het is opmerkelijk dat de NAM zegt dat bevingen onder de M2 in het algemeen niet gevoeld worden terwijl het KNMI vermeldt dat de zeer ondiepe bevingen bij een magnitude van M1,2 al kunnen worden gevoeld. Onafhankelijk onderzoek door Peter van der Gaag had eerder al aangetoond dat de kracht van kleine bevingen groter is dan men normaliter verwacht.

Er zijn normaal gesproken geen schadegevallen bij een beving van M2.0, laat staan bij M1.6. Ook is de beving bij Hoogezand. in een groter gebied gevoeld dan verwacht wordt bij een beving van M1.6.

Soorten meters
De term boorgatmeters kan verwarring scheppen: een boorgat(seismometer) is een seismometer geplaatst in een boorgat. Deze meter maakt het mogelijk zwakkere aardbevingen aan het oppervlak te registreren dan mogelijk is met instrumenten aan de oppervlakte.

Een geofoon is een microfoon, ook gehangen in een boorgat, die de kleinste trillingen kan registreren. Tot begin februari zijn circa 100 microseismische events geregistreerd. Van deze bewegingen was 99% kleiner dan 1 op de Schaal van Richter. Deze ruwe resultaten worden door Magnitude en het KNMI geanalyseerd. Bevingen onder M1.5 worden niet geplaatst op de database, hetgeen wel zou moeten. Ook kleinere trillingen hebben hun invloed op de bovengrond, met name de cumulatieve effecten daarvan.


Beloftes
“De parameters die gemeten worden bij bevingen met een magnitude van 1.5 en hoger bevatten de bevingsterkte (magnitude), locatiebepaling (hypocentrum), de duur en de frequentie. Geregistreerde data komt in de loop van 2014 beschikbaar en wordt real-time doorgestuurd aan het KNMI voor analyse. De resultaten van de analyse worden gepubliceerd door het KNMI. Er zal op worden toegezien dat de monitoringsgegevens op een accurate manier worden gerepresenteerd.”

“Er zullen (eind 2013) twee ondergronds geïnstalleerde verticale arrays worden gerealiseerd in het Loppersum gebied, waarbij seismometers worden geplaatst tot een diepte van ongeveer 3000 meter. De seismometers zijn ontworpen om aardbevingen met een magnitude van M = -2.5 tot M = 1 over de afstand van 500 meter tot 10 kilometer te detecteren. De meetgegevens worden dagelijks geanalyseerd en op maandelijkse basis gepubliceerd door NAM.”

“Bronnen van onzekerheid moeten worden opgespoord en zoveel mogelijk beperkt. Er worden gepaste inspanningen gedaan om te zorgen dat berekeningen en metingen nauwkeurig worden uitgevoerd. De metende partij (NAM, TNO of KNMI) dient ervoor te zorgen dat de integriteit van de gerapporteerde gegevens met redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld. Alle meet- of andere beproevingsapparatuur die voor de rapportage van monitoringsgegevens wordt gebruikt, moet naar behoren worden toegepast, onderhouden, gekalibreerd en gecontroleerd. De gerapporteerde gegevens en daarmee samenhangende bekendmakingen mogen geen beduidende onjuiste opgaven bevatten, moeten zodanig zijn dat systematische fouten bij de selectie en presentatie van informatie worden vermeden, en moeten een betrouwbare en evenwichtige beschrijving geven.”

Bron: Integraal Meet– en Monitoringsplan Seismisch Risico Groningen NAM

“De geofoons meten nagenoeg alle trillingen in de bodem. “Zelfs de trilling met het geluid van de handklap”, demonstreert projectleider Eddy Kuperus. Zo hoopt de NAM alle trillingen in het aardgasgebied in kaart te kunnen brengen. “We willen weten hoe de bodem zich gedraagt. Zo hopen we aardbevingen beter te kunnen voorspellen. Wellicht kunnen we ze in de toekomst voorkomen”, vertelt NAM woordvoerster Kirsten Smit.” Bron: Dagblad van het Noorden, 9 okt. 2013

In juni 2014 zouden, volgens beloftes van het KNMI, de eerste data gepubliceerd. Maar keer op keer lukt het niet. Elders in Nederland is het geen probleem. De gegevens zijn bekend bij de onderzoeksbureaus: Magnitude, NORSAR en het Shell-laboratorium in Rijswijk. De uitkomsten liggen niet op een lijn, en weer zijn ze niet openbaar. Het kan geen bedrijfsgevoelige informatie zijn. De werkelijke reden is onbekend.

Uit het Shell-venster
“De NAM betaalt schades na tussenkomst van onafhankelijke schade-experts, uit de exploitatierekening. Waarbij het voordeel van de twijfel al vrij snel uitvalt richting klager“, erkent Doornhof. De omvang van de betalingen is relatief beperkt, een fractie van de bedragen voor compensatie van de bodemdaling, maar in publiciteit liggen de verhoudingen eerder omgekeerd. Een gebroken kerkraam haalt de landelijke pers, een nieuw gemaal is hooguit lokaal nieuws. De frequentie waarin de trillingen voorkomen loopt tot nu toe niet op, leert de praktijk. De meeste zijn bovendien alleen meetbaar, slechts weinigen zijn voor de mens voelbaar. Dirk Doornhof: “Je begrijpt waarom ze optreden, en we weten waar de breuklijnen lopen, maar het voorspellen van schokken in tijd en plaats is niet mogelijk. Er blijven dus kleine verrassingen mogelijk.”

Bron: Shell Venster mei/juni 2009 http://www.electronicsandbooks.com/eab1/manual/Magazine/S/Shell%20Venster%20NL/200905%20%5B32%5D.pdf

De hedendaagse realiteit
Hein Haak en Bernard Dost, seismologen van het KNMI, vertellen op 19 juli 2006 in Trouw het volgende: “Het tsunami-waarschuwingssysteem in de Indische Oceaan werkt gebrekkig, maar dat ligt niet aan de technologie. De apparatuur die zware bevingen detecteert behoeft aanvulling, maar grootste zorg blijft hoe het alarm voor een opkomende vloedgolf tijdig het strand bereikt.

Toch denken Hein Haak en Bernard Dost, seismologen van het KNMI, dat het moet kunnen: binnen tien minuten het epicentrum van de beving bepalen én daarna binnen tien minuten aan zee de noodklok luiden. “Dat lukte nu niet. De internationale samenwerking verloopt weer eens trager dan vooraf was ingeschat. Tja, overal waar er overheden tussen zitten… En op korte termijn? “Loop je risico. En: hier is echt sprake van pech. Aanvankelijk werd de beving op 7,2 ingeschaald, veertig kilometer diep. Dan verwacht je geen tsunami van twee meter hoog: normaal gesproken haalt die beweging de oppervlakte niet. Maar inmiddels is de beving bijgesteld, op 7,7 en een diepte van tien kilometer. Dat is er een van een andere orde. Die onnauwkeurigheid blijft een probleem, want het netwerk van sensoren is geenszins toereikend om een bron die 200 kilometer uit de kust ligt onmiddellijk goed in te schatten. Overigens is er wel een alarm uitgegaan.”

Tegenwoordig ken het KNMI nog een stap verder gaan. Door aardbevingen in computers te simuleren en de resultaten te vergelijken met de gemeten seismogrammen kan tot op aanzienlijk detail worden nagegaan wat zich in de haard van een aardbeving afspeelt.

Bron: Trouw, 19 juli 2006 http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/archief/article/detail/1683474/2006/07/19/Waarschuwingssysteem-nog-in-de-testfase.dhtml

Een andere hedendaagse realiteit
Op de website van de NAM lezen we het volgende:

“Inzicht in meetresultaten Geofoons

Actievoerders hebben zich afgelopen donderdag 12 juni bij het hoofdkantoor van NAM in Assen gemeld. Met een aantal actievoerders is die donderdag een gesprek gevoerd door de directeur van NAM, Bart van de Leemput. In dat gesprek hebben de actievoerder hun wensen kenbaar kunnen maken. Het ging de actievoerders onder andere om de (ruwe) data van de zogenaamde diepe geofoons die NAM geplaatst heeft in het Groningen-gasveld.”

Diepe geofoons registreren in hun directe omgeving seismische gebeurtenissen tot een heel lage magnitude. Deze geofoons staan in verbinding met opnameapparatuur boven de grond. KNMI en NAM laten de metingen van de diepe geofoons door verschillende organisaties analyseren, waaronder: Magnitude, NORSAR en het Shell-laboratorium in Rijswijk. De eerste resultaten hiervan staan reeds op de website van NAM. Hier wordt ook kort uitgelegd hoe de geofoons werken en wat er gemeten wordt.

De meetresultaten van de geofoons geven inzicht waar en op welke diepte de aardbevingen precies plaatsvinden en die informatie wordt gebruikt om de effecten van gaswinning en de relatie met aardbevingen nog beter te begrijpen.

NAM wil zo open en transparant mogelijk zijn en ook de data van de geofoons moeten voor iedereen beschikbaar zijn. NAM heeft daarom begrip voor de wens van de actievoerders om kennis te kunnen nemen van de data van de geofoons. Eerder dit jaar was al toegezegd dat de meetgegevens van deze geofoons beschikbaar zouden komen. NAM heeft inmiddels de ruwe data beschikbaar gesteld aan de actievoerders.

Wat zeggen deze ruwe data van geofoons?
Op dit moment kan op basis van deze ruwe data nog niet exact worden bepaald op welke diepte een aardbeving heeft plaatsgevonden, het uiteindelijk doel van de metingen. Hiervoor is nadere analyse en interpretatie nodig: via speciale rekenmodellen wordt de data omgezet naar informatie die inzicht geeft in de diepte waarop de aardbeving heeft plaatsgevonden.

NAM heeft een stappenplan afgesproken met de deskundigen om uiteindelijk op gestructureerde wijze te kunnen rapporteren over de meetresultaten van deze diepe geofoons:

  1. Allereerst wordt er een nieuw protocol geschreven om de data te analyseren, waarin de ervaringen uit de analyses tot nu toe worden verwerkt.
  2. Dit wordt vervolgens verwerkt in computersoftware. Deze nieuwe software zal getoetst worden op een kleine dataset.
  3. Alle tot nu toe geregistreerde seismische gebeurtenissen zullen vervolgens opnieuw geanalyseerd worden door het speciale computerprogramma.
  4. Als laatste stap – het streven is direct na de zomer – worden de eerste uitkomsten weergegeven op de website www.namplatform.nl. Deze zullen regelmatig worden geactualiseerd.

Bron: website NAM, Laatst gewijzigd: 19 juni 2014 http://www.namplatform.nl/actueel/inzicht-meetresultaten-geofoons.html

Doorbraak?
“Bij de gaslocaties in Stedum en Zeerijp zijn eerder geofoons geplaatst, die meer duidelijkheid moeten geven over de diepte van de bevingen. Volgens hoofd seismologie Bernard Dost van het KNMI kost de interpretatie van de gegevens tijd. ‘We wachten op een doorbraak. Dat kan volgende week zijn, maar het kan ook nog maanden duren,’ zegt Dost.”

Bron: RTV-Noord, 11 augustus 2014

Minister Kamp zegt op 8 juli 2014 in een brief aan de Kamer dat het voor alle studies en onderzoek belangrijk is om over meer en nauwkeurigere gegevens over gaswinning, bodemdaling en aardbevingen in het Groningen-gasveld te beschikken.

Activiteiten zijn inmiddels door NAM in gang gezet om het bestaande meet- & monitoringnetwerk uit te breiden, o.a.:

“In november en december 2013 zijn tijdelijke seismische opnemers geplaatst in de observatieputten Zeerijp-1 en Stedum-1 in het centrum van het Groningenveld. De seismische opnemers bevinden zich op een diepte van 3000 meter wat overeenkomst met de diepte waar het gas wordt geproduceerd.” Bron: http://www.rtvnoord.nl/content/pdf/Voortgang_Groningen_gaswinning_dossier.pdf

Inmiddels is dit weer veranderd: Op haar site zegt de NAM d.d. 7 augustus 2014 :

NAM begint op dinsdag 12 augustus op de locatie Zeerijp met de voorbereidingen voor het boren van diepe putten voor de installatie van permanente geofoons. Met het installeren van deze geofoons kunnen we beter meten waar bevingen in de ondergrond plaatsvinden. De voorbereidingen omvatten diverse heiwerkzaamheden, het frezen van de toplaag van de locatie, het aanbrengen van onder meer een boorplaat, een boorkelder en een zogenoemde hoekbak. Van eind augustus tot begin september 2014 zal er van en naar de locatie intensiever vrachtverkeer zijn vanwege de afvoer van grond en de aanvoer van zand en materiaal voor asfalteringswerk. De voorbereidingen worden volgens planning afgerond in oktober 2014. De eerste diepe boring is gepland voor eind 2014, de tweede diepe boring is gepland voor april 2015. Beide boringen duren zo’n 75 dagen.

Opmerkingen

  • Opnieuw zijn nieuwe geofoons geplaatst: De minister schrijft in zijn brief d.d. 8 juli 2014 aan de Tweede Kamer over de voortgang Groningen gaswinning dossier dat er gewerkt wordt aan de realisatie van de installatie van 59 aanvullende ondiepe seismische meetstations met geofoons op 50, 100, 150 en 200 meter diepte en grondversnellingsmeters op maaiveldniveau. De eerste aanvullende ondiepe geofoons zijn onlangs geïnstalleerd. Het netwerk dat dan uit meer dan 60 stations zal bestaan, wordt vervolgens overgedragen aan en beheerd door het KNMI.
  • Telkens worden beloftes gedaan over het meten van de diepte. Overal is het mogelijk, maar in Groningen niet. De bewoners verliezen het vertrouwen, hetgeen hen niet kwalijk mag worden genomen.

Plannen dieptemetingen NAM

Bron: Study and Data Acquisition Plan for Induced Seismicity in Groningen Planning Report November 2012 NAM

Zechstein (zoutlaag)


Haliet (Steenzout)
Anhydriet (
gedehydrateerde variant van gips)

Bron: Wikipedia

Het Zechstein of de Zechstein Groep is een pakket gesteentelagen in de ondergrond van grote delen van het westen en midden van Europa. Het bestaat uit lagen evaporieten, schalie/kleisteen en kalksteen uit het Midden- tot Laat-Perm. Onder het Zechstein ligt het Rotliegend en erboven ligt de Buntsandstein.

Bron: Wikipedia

“De steenzoutvoorkomens in Nederland vormen namelijk vaak de afsluitende laag of de structurele ’trap’ die voor de ophoping van aardgas heeft gezorgd. Door het steenzout konden dus onze gasvelden ontstaan.”

Bron: http://www.falw.vu/~balr/pubs/zoutspecial.pdf

Opmerkingen

  • Zechstein bestaat in Groningen uit steenzout dat valt onder de evaporieten. Een kenmerk van dit zout is de hoge oplosbaarheid.
  • De naam steenzout wil niet zeggen dat de laag zo hard als steen is. Steenzout kan onder druk naar boven worden geperst. Zo zijn de zoutcavernes ontstaan. Het is dus min of meer plastisch/stroperig.
  • In het grootste deel van Midden- en Noord-Nederland werd anhydriet en zout afgezet.
  • Slechts uit Zuidoost-Drenthe zijn dunne zoutlagen bekend in een beperkt aantal boringen (o.a. boring Schoonebeek-197 vlak bij de Duitse grens).

Structuur en microstructuur

´Steenzout van zowel de Zechstein als de Röt Formatie komt voor in relatief ongestoorde lagen met diktes tot enkele honderden meters. In het noordoosten van Nederland zijn er echter veel aanwijzingen voor een langzame, horizontale stroming of vloei van het zout in het sedimentaire gesteentepakket. Deze stroming is mogelijk doordat haliet op een geologische tijdschaal makkelijk plastisch vervormbaar is. Haliet gedraagt zich namelijk als een ‘superdikke’ stroop. Met deze eigenschappen migreert steenzout langzaam in de ondergrond naar plekken waar het gewicht van de bovenliggende gesteentepakket het minst is. Door dit proces van zoutvloei naar gebieden met de laagste gesteentedruk ontstaan er zoutkussens” Bron: http://www.falw.vu/~balr/pubs/zoutspecial.pdf

“Op kleinere schaal toont steenzout ook veel bewijs van de processen die hebben geleid tot de vorming en vervorming van het zout. Minder verstoord steenzout wordt vaak gekarakteriseerd door een sedimentaire gelaagdheid en een patroon van kristalgroei die het oorspronkelijke proces weergeeft van zoutkristallisatie gedurende de indamping van zout water en de langzame sedimentatie van klei, gips, anhydriet of polyhaliet. Sterk vervormd steenzout uit kussens of pijlers heeft een heel andere structuur. De kristalgrootte van haliet varieert hier van enkele millimeters tot enkele centimeters en de oorspronkelijke structuur is volledig vervangen door nieuwe kristallen die tijdens de deformatie groeien, ten koste van oudere, vervormende kristallen.

De zwakkere bindingen veroorzaken de makkelijke en perfect-kubische splijting van NaCl, en vormen ook de reden waarom haliet zo makkelijk oplosbaar en plastisch vervormbaar is. De ionen kunnen daardoor makkelijk uit het kristal springen om op te lossen of bij vervorming langs elkaar glijden.”

“Het Zechsteinzout is afgezet in een aantal indampingscycli waarin eerst kalk werd afgezet, daarna gips of anhydriet en polyhaliet, daarna grote hoeveelheden haliet (keukenzout: NaCl), en uiteindelijk kleinere hoeveelheden van kalium- en magnesiumzouten sylviet, kieseriet, carnalliet en bischoffiet. Deze opeenvolging is karakteristiek voor de zogenoemde evaporiet sequenties in het algemeen en reflecteert de toenemende oplosbaarheid van de zoutmineralen en het dus steeds later neerslaan van de zouten. De halietrijke lagen van het Zechstein, vooral in zoutpijlers, zijn lang geëxploiteerd door oplosmijnbouw, bijvoorbeeld in de buurt van Harlingen (Barradeel Concessie) en Zuidwending (Adolf van Nassau Concessie). De relatief zeldzame kalium-magnesiumzoutmineralen, zoals carnalliet en bischoffiet, zijn alleen lokaal aanwezig. Ze komen voor in de Veendam-kussenstructuur waar ze ook door oplosmijnbouw gewonnen worden.” Bron: http://www.falw.vu/~balr/pubs/zoutspecial.pdf

Gipshoed

“Een gipshoed ontstaat als de bovenkant van het zout in contact komt met grondwater. De goed oplosbare zouten worden afgevoerd en de slecht oplosbare zouten en dolomiet blijven achter en vormen een zogenoemde gipshoed, die ook wel caprock wordt genoemd. De dikte van een gipshoed kan tientallen meters zijn. Niet alle zoutkoepels hebben een dergelijke hoed. Als er geen of weinig grondwater aanwezig is om het opgeloste zout af te voeren, dan kan het zout het oppervlak van de koepel vormen. Dit komt vooral voor in droge gebieden, zoals in Spanje bijvoorbeeld.” Bron: http://www.falw.vu/~balr/pubs/zoutspecial.pdf

Zoutlaag tempert

Worden de bewoners van de provincie Groningen beschermd door een laag zoutsteen? Bernard Dost, seismoloog bij het KNMI in De Bilt, vermoedt van wel. De aardbevingen die het gebied vooral de laatste jaren teisteren doen de grond een stuk minder hard schudden dan je op grond van hun sterkte zou verwachten, vertelde hij eind maart bij het KNAW in Amsterdam, tijdens een mini-symposium over de gasbevingen. Vergelijkbare bevingen in bijvoorbeeld Italië leveren veel hevigere trillingen op. En daar zou de honderden meters dikke zoutlaag die het gasveld afdekt wel eens de reden voor kunnen zijn.

Bron: http://www.kennislink.nl/publicaties/zoutlaag-temt-aardschokken-in-groningen

Opmerkingen

  • Wanneer de bevingen inderdaad op 3 km diep plaatsvinden, maar heftiger qua intensiteit zijn (gezien de ervaringen en grotere en meer schade dan bv de beving in Middelstum in 1994 van M3, intensiteit IV-V)) is onder Froombosch misschien sprake van een minder dikke zoutlaag?

Wanneer in het zuidoosten van de Provincie op bepaalde plaatsen de zoutlaag minder dik is (vgl. figuur 31, bij Uiterburen, Zuidbroek), zou in principe volgens Dost (KNMI) de kracht van de bevingen daar inderdaad heftiger moeten zijn.

  • Kennis over de dikte van de zoutlaag in de provincie zou nu toch wel aanwezig zijn. Zie:

    “Het zout van het Rotliegend is grotendeels afgezet onder continentale omstandigheden. Uit gepubliceerde boorprofielen blijkt dat de individuele zoutlagen over grote afstanden te vervolgen zijn. Het gangbare model hiervoor is dat cyclische variaties in de hoeveelheid neerslag in het bekken verantwoordelijk waren voor deze cycli. Gedetailleerd onderzoek in Duitsland heeft echter aangetoond dat er tijdens het Rotliegend ook kortstondige ingressies van de zee vanuit noordelijke richting zijn geweest. Deze zijn door mariene fossielen en zwavel-isotopen aan te tonen (Legler & Schneider, 2008). In Nederland is geen detailonderzoek aan deze zouten gedaan, maar aangenomen wordt dat het zout onder identieke omstandigheden is afgezet.” Bron: http://www.falw.vu/~balr/pubs/zoutspecial.pdf

De afstand tot het epicentrum

Van Stad tot Wad gevoeld

De Huizinge-beving is gevoeld van de Waddenkust tot in de stad Groningen, van de grens met Friesland tot Duitsland. Een enorm gebied. De schademeldingen zijn ooit in kaart gebracht, maar is geen kaart waarop de werkelijke PGA’s vermeld staan. Er zijn geen gegevens over de relatie schades en PGA’s. Ook de intensiteiten zijn niet in of tot kaarten verwerkt. Sowieso kan geen sprake zijn van slechts één intensiteit. Er is altijd sprake van een bandbreedte gezien de complexheid van de ondiepe ondergrond. De intensiteit staat onjuist vermeld in de lijst van bevingen op de site van het KNMI.

Bij de beving op 23 maart jl. bij Sappemeer met een magnitude van 1.6 op de schaal van Richter werden op grote afstand schades gemeld tot het zuidwesten van de stad Groningen. Vanuit een groot deel van de provincie hadden kort daarop ruim honderd mensen de beving gemeld via de aardbevingsapp van RTV Noord.
Het KNMI heeft geen verklaring waarom er bij een relatief lichte beving toch uit z’n groot gebied zoveel meldingen komen.

De NAM zegt dat bevingen onder de M2 in het algemeen niet gevoeld worden. De zeer ondiepe bevingen in Noord-Nederland op ongeveer 3 kilometer kunnen volgens het KNMI al bij een magnitude van 1,2 worden gevoeld.

De enorme omvang van de Huizinge-beving is om deze reden ook onverklaarbaar.

De omvang, kracht en schade van de beving van 8 augustus 2006 bij Middelstum met M3.5 was vele malen kleiner, hoewel de hij slechts 1,3 keer zo klein was.

Intensiteit gemeten in beperkt gebied

Het KNMI heeft de intensiteit slechts in een beperkt gebied gemeten: “Intensity VI is measured in a limited region at < 4km from the macroseismic epicenter.”

Bron: The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013 https://archive.org/stream/blg-205498/blg-205498_djvu.txt

Opmerkingen

  • Het is opmerkelijk dat de NAM zegt dat bevingen onder de M2 in het algemeen niet gevoeld worden terwijl het KNMI vermeldt dat de zeer ondiepe bevingen bij een magnitude van 1,2 worden gevoeld.
  • Veel mensen ervaren bevingen die niet vermeld staan op de site van het KNMI.

     

E: De opbouw van de ondiepe ondergrond

Leven op een waterbed

In de ondiepe ondergrond van de provincie Groningen is sprake van zeer grote verscheidenheid aan grondsoorten. Ieder van deze soorten heeft een specifieke reactie op een beving. De soorten zijn ook veelal gemengd, waardoor het lastig is om de juiste gegevens te destilleren. Toch is het van groot belang te weten welke opbouw de bodem ter plekke heeft.

In de Studie naar de robuustheid van het gasleidingnetwerk van Deltares 2013 staat dat bij de voortplanting van aardbevingsgolven de opbouw van de ondergrond een belangrijke rol speelt en dat de samenstelling van de toplagen een sterke invloed heeft op de golfeigenschappen bij het maaiveld. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat oude slenken een beving kunnen leiden naar plaatsen die men niet voor mogelijk hield. Aan de schades is dit te merken. Het komt voor dat in een straat met dezelfde soorten huizen, er slechts één met schade is. Bron: Indirecte zettingsschade en bevingen/trillingen http://www.co2ntramine.nl/indirecte-zettingsschade-en-bevingentrillingen/

Ook de richting vanwaar de bevingsgolven komen, speelt een rol die lokaal sterk kan verschillen, evenals de soort van golven, de hoogte (grootte) van de golven.

Conclusies

  • De ondiepe ondergrond in al haar diversiteit, de soorten grond, de grondwaterstand, de afstand tot waterlopen, ondergrondse waterstromen, weersomstandigheden (zoals volumeverandering in zware klei), is van grote betekenis voor het schadebeeld. Onderzoek naar bodemomstandigheden ter plaatse wordt, ook door taxatiebureaus (voor herstel schade), niet tot nauwelijks gedaan, hetgeen betekent dat er geen goed beeld is van het schadebeeld ten tijde van de Huizinge-beving.
  • Voor het inschatten van risico’s is plaatselijk onderzoek van grote betekenis. De bodem is zeer wisselend op korte afstanden. De soorten woningen verschillen nogal in ouderdom, soort fundatie, bouwwijze, enz. Ook omgevingsfactoren spelen een grote rol. Het ene huis staat op een oude waterloop een ander niet. In een straat kan het ene huis zware schade hebben, maar de buren niet. De gevallen zijn net als de schade zeer wisselend. Wanneer niet overal plaatselijk bodemkundige onderzoek is gedaan, is het ook niet meegenomen in de taxatierapporten die gebruikt worden voor de risico-analyses. De verwachting van toekomstige schades geven – wanneer deze niet gekoppeld zijn aan een onderzoek van de lokale ondiepe ondergrond – geen volledig beeld van de risico’s.

Aanpassing intensiteitenschaal aan bouw en bodem in Groningen
Omdat structureel te weinig gegevens over de bodem en de schade door bv. zetting meegenomen worden bij het vaststellen van de intensiteiten hebben we de volgende vraag we aan het Staatstoezicht op de Mijnen, gesteld met als voorbeeld:
Intensiteit VII: (Schade veroorzakend)

Veel gebouwen van klasse B (eenvoudige steen en baksteen/betonblokken) en enkele van klasse C (massieve steen, en baksteen met gewapendbeton vloeren) lijden schade met gradatie 2: Matige schade (lichte constructieve schade, matige nietconstructieve schade).

Veel gebouwen van klasse A en enkele van klasse B schade met gradatie 3: Aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade, zware niet- constructieve schade)

“Kunnen bovenstaande gegevens over de intensiteiten zoals ook door het SodM worden gepubliceerd en gezien de locale bouwwijze en bodemgesteldheid, aangepast worden, zodat de inwoners een correcte inschatting kunnen verkrijgen aangaande hetgeen ze te wachten staat?”

Het antwoord van SodM luidde:

“Deze gevraagde aanpassing aan de locale bouwwijze en bodemgesteldheid is een studie op zich en tot nu toe één keer uitgevoerd voor Bergermeer.”

Conclusie

  • Bij het vaststellen van de intensiteit VI zijn geen tot weinig gegevens over de (lokaal zeer verschillende) ondiepe bodem en specifieke schade zoals zettingsschade zichtbaar meegenomen.

     

lateral spreading


“De constellatie in Groningen met aan het maaiveld een kleilaag, daaronder zand met een hoge grondwaterspiegel, doorsneden door vaarten en kanalen maakt de kans groter op het voorkomen van lateral spreading. Daarbij kunnen de oevers/kaden van vaarten en kanalen naar elkaar toe bewegen. Het is eenvoudig uit te leggen dat daar waar huizen dichtbij oevers/kaden staan, het gevaar bestaat dat de oevers sterker kunnen uitwijken. Dit fenomeen wordt duidelijk weergegeven door bijvoorbeeld de Nieuw Zeelandse aardbevingsdienst naar aanleiding van overigens sterke aardbevingen (M.6.3) maar wel dieper dan de geïnduceerde bevingen in Groningen.

Waarom is er in de EL&I onderzoeken geen aandacht besteed aan lateral spreading? In Groningen kan de grondwaterstand (parabool) met enkele meters fluctueren aan vaarten en sloten. Huizen staan direct aan kanalen en brede vaarten. Deze situatie doet zich bijna nergens anders in de wereld voor. Welke effecten kunnen worden verwacht tijdens een aardbeving?”

Bron: Peter van der Gaag Vragen aan de minister 4-2-2014

“Hoewel TNO/Grondmechanica bestrijdt dat er zich zwelkleien bevinden, is door nader onderzoek bewezen dat er druk kan worden uitgeoefend door deze kleien.”

Bron: Peter van der Gaag Vragen aan de minister 4-2-2014

Het KNMI schreef in 1994: “de diepte van 900 meter komt ongeveer overeen met de overgang tussen het Tertiair en de daaronder gelegen lagen van het Krijt. De lokale geologische structuur bij Middelstum is complex en behoeft nadere studie”.

http://www.knmi.nl/knmi-library/knmipubTR/TR186.pdf

Bron: Peter van der Gaag Vragen aan de minister 4-2-2014

Invloed ondergrond
“Zowel de sterkte van de beving als het trillingsspectrum worden bepaald door de opbouw van de ondiepe ondergrond. Bij een slappe ondiepe ondergrond kan het signaal versterkt worden, ook wel opslingering genoemd. Onder het grote Groningen gasveld varieert de ondiepe ondergrond in het gebied sterk. In het zuiden van het gebied liggen relatief dichte pleistocene zanden aan het oppervlak, naar het noorden toe neemt de dikte van de holocene afzettingen toe. Op het Drents plateau, in het zuiden, is keileem dicht onder het maaiveld aanwezig (Formatie van Drenthe, gevormd door het landijs in het Saalien). Onder het pleistocene zand bevindt zich op verschillende plekken zware, bruinzwarte klei (potklei), die tientallen meters tot meer dan 100 meter dik is. De potklei is in geulsystemen afgezet, de diepste geulen liggen bij Appelscha, Zuidlaren, Hoogezand en Scheemda (Berendsen, 2004).

De keileem en potklei zijn relatief stijve formaties. De pleistocene formaties vallen in de Eurocode 8 categorieën B tot C. Deze ondergrond vertoont weinig tot geen opslingering.

De Holocene afzettingen bestaan uit een aaneengesloten dik pakket slappe tot vaste klei, afgewisseld met matig vast gepakt kleiig zand (Formatie van Naaldwijk), eventueel met veen inschakelingen (Hollandveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop). Meestal is bovenop het pleistocene pakket enkele decimeters dunne veenlaag aanwezig, de Basisveen Laag (Formatie van Nieuwkoop). In een strook van ca. 10 tot 15 km langs Eems en Dollard komen dikke veenpakketten voor (Verheij et al, 2002.”

Bron: KNMI Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur 13 aug. 2013

Aanwezigheid verwekingsgevoelige lagen
“De belangrijkste basis grondeigenschappen in relatie tot verwekingsgevoeligheid zijn de grondsoort en de pakkingsdichtheid. Deze bepalen, naast de grondwaterstijghoogte, ook de grondspanning. Voor Groningen is nog geen gedetailleerd 3D-model in GeoTOP beschikbaar. Daarom is gekozen om de puntinformatie weer te geven in stippenkaarten. De in DINO beschikbare informatie over de samenstelling van de ondergrond in de vorm van boorbeschrijvingen en sondeergrafieken is geaggregeerd tot overzichtskaarten, waarmee een inzicht in de aanwezigheid van verwekingsgevoelige lagen kan worden verkregen.

In de stippenkaarten zijn om de locatie van de boringen en sonderingen de aangetroffen laagscheidingen als cirkels getekend, waarbij de straal van de cirkels een maat voor de diepte is. De laageigenschappen worden door middel van een (kleur)codering weergegeven. De stippenkaarten kunnen niet op een schaal weergegeven worden die een overzicht van het gehele studiegebied omvat. Deze kaarten zijn als GIS bestanden beschikbaar, zodat bij kritische constructies detailkaarten kunnen worden gemaakt. Om de informatie in overzichtskaarten weer te geven zijn gegevens gecombineerd.”

NB. In het rapport staat ook: “Onder de aanname dat cohesieve grondsoorten als klei en veen niet verwekingsgevoelig zijn..”

Verweking en verhoging waterdruk
Wanneer voor verweking gevoelige grondsoorten bij een beving geschud/bewogen worden, kan verweking ontstaan. Wanneer je aan de kustlijn met een schep het (met water verzadigde) compacte zand beroert, zal dit min of meer vloeibaar worden.

Een zelfde werking hebben trillingen in de ondiepe ondergrond. Het hangt ervan af hoe verzadigd de grond is. Al bij een versnelling van ongeveer 0,1g (als tijdens de Huizinge-beving van 16 augustus) kan verweking optreden.

Daarnaast kunnen bevingen leiden tot het ophopen van de waterdruk met als resultaat dat de bodem zich gedraagt als een vloeistof.

De combinatie verweking en ophoping van waterdruk kan veel schade veroorzaken.

Een verzadigde bodem

“Shaking of saturated soils can lead to a build-up of water pressure in the voids, which reduces the forces holding the soil particles together, and results in the soil losing strength and behaving like a liquid. ”

Bron: Onderzoek 1 – Preliminary Structural Upgrading Strategy for Groningen 2013 Arup http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/22/preliminary-structural-upgrading-strategy-for-groningen.html

Veen- en wierdengrond
“Door een verlaging van de grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld neemt de waterspanning in de poriën af en zullen samendrukbare lagen zoals klei en veen inklinken. Als veen droog komt te staan, zal dit “verbranden” doordat er zuurstof bij het organisch materiaal komt (veenoxidatie). Dit geldt ook voor de opgebrachte grond in de wierden, afhankelijk van het materiaal waaruit deze zijn opgebouwd. Beide processen treden normaliter al op, aangezien de grondwaterstand (enkele decimeters) beneden maaiveld gehouden wordt (drooglegging). In veel rapportages wordt deze vorm van bodemdaling getypeerd als “autonoom”, omdat het standaard optreedt bij het ontwateren van gronden. Het is echter wel een gevolg van de keuze om de grond te ontwateren tot een bepaalde diepte.”

Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

Opmerking

  • Een wierde kun je je voorstellen als een omgekeerd kopje suiker. Wierdengrond is los van structuur, is minder compact, waardoor het sneller uiteenvalt. Bovendien ligt het hoger dan de rest en zal meer last hebben van een verlaagd peil.

Bepaling grenswaarde versnelling voor verweking
“Met de methode volgens EERI publicatie MNO-12 (Idriss en Boulanger, 2008) is de verwekingsgevoeligheid bepaald. Voor de analyse in dit hoofdstuk is uitgegaan van homogene ondergrond. Daaronder wordt hier verstaan zand met een constante relatieve dichtheid. Uit deze dichtheid is het bijbehorende verloop van de conusweerstand met de diepte bepaald, en hiermee de veiligheidsfactor tegen verweking. Iteratief is vervolgens per dichtheid bepaald bij welke PGA er in minstens 1 punt sprake is van verweking (veiligheidsfactor tegen verweking is 1).

In het voorbeeld is uitgegaan een homogene zandondergrond met een relatieve dichtheid van 60%. Bij PGA = 0,2 is er op 1,6 m onder maaiveld het eerste punt waar sprake is van verweking.

Tevens is er een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Hierbij zijn twee situaties beschouwd.

  1. De eerste is de situatie dat de Magnitude Scaling Factor MSF niet 1,8 maar 3,0 bedraagt. Op dit moment is dat een arbitraire keuze om de gevoeligheid van een mogelijk
    effect van een kortdurend signaal te beoordelen.
  2. De tweede situatie is de veronderstelling dat de bovenste 5 m niet kan verweken, bijvoorbeeld omdat die uit cohesieve lagen bestaat. Voor die situatie zijn alleen die waarden van PGA bepaald waarbij op of onder 5 m diepte sprake is van verweking.”

De resultaten zijn hieronder in figuur 37 weergegeven:

Figuur 37

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

Opmerkingen

  • In het rapport ‘Effecten geïnduceerde aardbevingen op
    kritische infrastructuur Groningen’ wordt bij de gevoeligheidsanalyse uitgegaan van de aanname /veronderstelling dat de bovenste 5 m niet kan verweken. Een gevoeligheidsanalyse vanaf een diepte van1.50 m was had veel meer effect gesorteerd.
  • In de ondiepe ondergrond van Groningen (ook in de bovenste 5 m) is naast zand sprake van gemengde grondsoorten.
  • Er is in het onderzoeksrapport ‘Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen’ sprake van een aanname dat cohesieve grondsoorten als klei en veen niet verwekingsgevoelig zijn..
  • Op veel plaatsen in de ondiepe ondergrond (ook in de bovenste 5 m) is sprake van met water verzadigde klei, zand, veen of een combinatie daarvan.
  • Diverse bewoners ervaren dat de ondiepe ondergrond doorlopend in beweging is. Enkele van deze ervaringen zijn:
  1. Tijdens graafwerkzaamheden worden op diverse plaatsen een vloeibare laag klei aangetroffen.
  2. Na een beving is op een aantal plaatsen een sloot/gracht leeggelopen of juist volgelopen. Deze situatie is blijvend gebleken.
  3. In een gracht is gecontstateerd dat het peil plotseling hoger en lager werd (van 30 tot 60 cm).
  4. In twee (wel)putten is een dergelijk fenomeen door meerdere getuigen waargenomen, maar dan gaat het over een verschil van ± 2 meter.
  5. ‘Spontane’ zakkingen komen in grote getale voor, met als gevolg klemmende deuren, vensterglas dat plotseling breekt, enz.

Waterverplaatsing/watervoerende lagen in de ondiepe ondergrond
Zo zijn er tal van ervaringen, die nooit in kaart gebracht zijn. Ook worden ze niet benoemd.

Het vermoeden bestaat dat nu op veel plaatsen de waterstromen in de ondiepe ondergrond aan het veranderen zijn.

De ondiepe ondergrond in Groningen bevat van oudsher veel watervoerende lagen. Ook is bekend dat op veel plaatsen op een diepte van enkele meters een ‘kleibrij’ aanwezig is.

Zo zijn er tal van ervaringen, die in de onderzoeken niet of nauwelijks zijn meegenomen. Ook worden ze niet of nauwelijks meegenomen in de taxatierapporten.

Het vermoeden bestaat dat nu op veel plaatsen de waterstromen in de ondiepe ondergrond doorlopend aan het veranderen zijn.

Bij een beving werkt de vloeibare laag als een waterbed, een relatief vaste laag schuift over een laag met water verzadigde ondergrond en/of hoopt zich op. Met als gevolg:

  1. De bovenlaag verandert gemakkelijk van plaats. Het is bekend dat in Middelstum op 16 augustus 2012 een verplaatsing van 5 (± 3) cm is gemeten.
  2. Door verplaatsing ontstaan op diverse plekken schuifspanningen waardoor trek-/zettingsschade kan ontstaan.
  3. Het door de golven belaste klei- , zand- of veen-‘water’ (of een combinatie daarvan) zoekt een uitweg en komt op onverwachte plaatsen aan de oppervlakte.
  4. Doorlopende bevingen zorgen voor een doorlopend proces.
  5. De trillingen/golven planten zich over een groter gebied voort dan verwacht.
  6. Een betrekkelijk kleine beving geeft meer schade dan verwacht.

Zie over trek- en schuifspanningen ook het onderzoek van de Tcbb:

“Er zijn twee effecten, die bij stijgend grondwater zettingen van funderingen teweeg kunnen brengen.

  1. Bij stijgend grondwater neemt de effectieve gemiddelde normaalspanning p in de grond af, terwijl de deviatorspanning q (schuifspanning) niet in dezelfde mate verandert. Dat betekent dat de spanningsverhouding q/p toeneemt. Het gevolg hiervan is dat de kruipsnelheid toeneemt. Ook neemt de kans op plastisch gedrag toe (kans op bezwijken).
  2. Effect 1 is in de vakliteratuur nauwelijks onderzocht. Er is geen inzicht in de mate van (schuif)kruip en zetting ten gevolge van grondwaterstijging.”

Bron: Onderzoek Tcbb Zettingschade bij grondwaterstijging, febr. 2012 http://www.tcbb.nl/pdf/OnderzoekTcbb-Zettingschade_bij_grondwaterstijging_Februari2012.pdf

Conclusies

  • Dat zettingsschade zowel door de NAM als door de waterschappen en de Commissie Bodemdaling Groningen niet gezien wordt als mogelijk lokaal gevolg van de gaswinning (bevingen/trillingen of peilverschil door peilaanpassingen), mag als ernstig verwijtbaar worden beschouwd.
  • Dat bij taxaties door de NAM de zettingsschade meestal niet erkend noch lokaal onderzocht wordt als mogelijke gevolgschade van de gaswinning (de zogenaamde C-schade), mag eveneens als ernstig verwijtbaar worden beschouwd.
  • De verschijnselen die wijzen op waterverplaatsing zoals boven beschreven worden pas de laatste jaren geconstateerd. Eerder was er wel sprake klink of zettingsschade, maar niet op een dergelijke schaal als de laatste jaren.

Website van Onder Groningen