7. Bodemdaling

Bron: Shell Venster mei/juni 2009 http://www.electronicsandbooks.com/eab1/manual/Magazine/S/Shell%20Venster%20NL/200905%20%5B32%5D.pdf

Het dal van Fivelingo
“Vanaf het begin van de gasproductie boven Groningen is de bodemdaling gemeten, en zijn prognoses gemaakt over de uiteindelijke omvang en diepte van de kom. Elke vijf jaar wordt een omvangrijke waterpassing uitgevoerd boven het circa 900 vierkante kilometer grote gasveld. Inmiddels worden de waterpassingen ondersteund door satellietmetingen, de technologie houdt immers geen halt.”

“Radar Satelietmetingen (InSAR); waarbij terreinoppervlakten van 100 bij 100 kilometer worden afgetast door remote sensingsatellieten, bijvoorbeeld van de ESA.

Door de ontwikkeling van speciale rekenmethodieken in samenwerking met de TU Delft, is deze methode inmiddels ook in staat om van een begroeid, schaars bewoond gebied, waarin relatief weinig meetpunten (zoals gebouwen) voor een reflectie van het radarsignaal aanwezig zijn, toch een op millimeters nauwkeurige meting te doen.”

Bron: Bron: Shell Venster mei/juni 2009 http://www.electronicsandbooks.com/eab1/manual/Magazine/S/Shell%20Venster%20NL/200905%20%5B32%5D.pdf

Het volgende kaartje (figuur 39) is gemaakt in 2001 en is afkomstig uit:

Geografie en mijnbouw Netherlands journal of geosciences groningen subsidence prognosis in 2050.

Dit laat een andere uitkomst zien dan die van de Commissie Bodemdaling Groningen:

100 cm daling in het centrum i.p.v. 47 cm.

figuur 39

Bron: http://www.njgonline.nl/publish/articles/000241/article.pdf

Vertrouwelijk rapport Bodemdaling NAM 1975
In 1975 was er een vertrouwelijk rapport van de NAM over de bodemdaling. Hieronder enkele punten uit de samenvatting van dit rapport:

Bron: Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in de Provincie Groningen, interim-rapport no 1 aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen april 1975 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

Natuurlijke klink

In 1973 heeft de NAM een rapport gemaakt over de oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Hierin staat dat destijds de kennis niet zo uitgebreid was als nu, wel werden regelmatig waterpasmetingen gedaan. Uit de resultaten bleek dat de in het algemeen de compactie van de bovenste 400 m varieerde van 0,2 mm per jaar tot 2,0 mm per jaar met enkele lokale gebieden van grotere instabiliteit, t.w.: Schildmeer, Roode Til en Finsterwolde, waar de compactie tot 9,0 mm per jaar bedroeg. Er is een poging gedaan om de gemeten waarden in de ondiepe observatieputten weer te geven in de vorm van een contourkaart.

De omvang van de onstabiele gebieden bij Schildmeer, Roode Til en Finsterwolde is verkregen door het gedrag van nabijgelegen peilmerken te beschouwen (zie figuur 40)

Bron: NAM rapport no 5900-I Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Interim-rapport 1, aan de Inspecteur Generaal der Mijnen april 1975

Opmerking

  • Wat vreemd is dat de natuurlijke klink van 0,9 cm per jaar de bodemdaling als gevolg van gaswinning overschrijdt.

Figuur 40

“De laatste grote waterpassing is uitgevoerd in 2008 (NAM_bodemdalingsrapport 2010). De opgetreden bodemdaling in het centrum van de bodemdalingsschotel (nabij Loppersum) bedraagt 30 cm. De buitenrand van de schotel omvat thans plaatsen als Winschoten (6 cm), Winsum (6 cm), de Eemshaven (10 cm) en het Zuidlaardermeer (6 cm). ”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/pages/sub/56899/Metingen.html

Bron: NAM rapport no 5900-I Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Interim-rapport 1, aan de Inspecteur Generaal der Mijnen april 1975 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

Figuur 41

Contourkaart voor bodemdaling door gaswinning opgetreden tussen start van de productie en de waterpassing in 2008, bepaald met het aan de metingen gekalibreerde geomechanisch model.

Bron: Commissie Bodemdaling Groningen. http://www.commissiebodemdaling.nl/pages/sub/56899/Metingen.html

Opmerking

  • Op het kaartje (figuur 41) zijn de cijfers bij de contouren ook in het rapport zelf nauwelijks te lezen. Dit komt vaker voor. In het middelpunt is sprake van 28 cm daling.
  • Het is bekend dat het mogelijk is om veel nauwkeuriger kaarten te maken met contouren rondom meetpunten waar relatieve daling plaatsvindt.

Figuur 42

“Het Groningen-veld is zeer groot en heeft niet volledig uniforme eigenschappen over het hele veld. Zo varieert de diepteligging van het veld van zuid naar noord, in het zuiden ligt de top van het reservoir op zo’n 2750 m, in het noorden is dit op 2900 m diepte. De dikte van de gesteentelaag die depleteert is bepaald uit seismiek en putgegevens en beslaat de hele Rotliegendes zandformatie. Deze varieert van ongeveer 100 m dik in het zuiden van het veld tot zo’n 200 m in het noorden. Een schematisch doorsnede van het veld is getoond in figuur 42. De compactie van het Groningen-gasreservoir varieert over het veld.

De drukontwikkeling in het Groningen-veld is gebaseerd op de meest recente Groningen-reservoirstudie (Groningen field review) van 2003. Het reservoir-simulatiemodel wordt gekalibreerd met de gemeten druk en productievolumes van gas, water en condensaat. Evenals in 2005 is bij het opstellen voor de prognose van 2050 uitgegaan van een druk van 15 bar. Voor 2070 wordt voor het Groningen-veld uitgegaan van een einddruk van circa 10 bar. De reservoirdruk is niet over het gehele Groningen-veld exact gelijk, ”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/files/nam_bodemdalingsrapport2010.pdf

“Naar verwachting zal de uiteindelijke bodemdaling in het diepste punt boven het Groningen-veld in 2070 circa 47 cm bedragen.

Aangenomen wordt dat de velden Norg en Grijpskerk voor lange tijd als UGS-veld worden gebruikt en dat pas tegen het jaar 2070 de druk zal worden verlaagd. Derhalve is voor de prognose de druk aangenomen die aan het eind van het winterseizoen van het betreffende jaar is voorspeld.

In tegenstelling tot de prognoses die getoond worden in de winningsplannen, is voor de prognoseberekeningen in deze rapportage niet vastgehouden aan reeds goedgekeurde productieprofielen, maar is uitgegaan van de meest waarschijnlijke eindsituatie.”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/files/nam_bodemdalingsrapport2010.pdf

Opmerking

  • De natuurlijke klink zoals berekend in 1973 varieert van 0,2 mm tot 9 mm per jaar. Volgens de Commissie Bodemdaling bedroeg de bodemdaling in het centrum in 2008: gemiddeld 30 cm.

Wanneer we een natuurlijke klink van 0,2 mm
per jaar nemen dan zou de klink na 50 jaar 1 cm
hebben moeten bedragen.

Wanneer de klink 2 mm per jaar bedraagt, zou de bodem alleen al door inklinking 10 cm gedaald zijn. Is de klink 9 mm per jaar, dan zou de bodem 45 cm gezakt zijn. Dit is al meer dan de vastgestelde bodemdaling.

 Wanneer we de prognoseberekening van de natuurlijke klink (berekend over 90 jaar (van 1960 tot 2070) hierop loslaten komen we tot de volgende cijfers:

Jaarlijkse natuurlijke kink:        Totaal:

      • 0,02  cm          →    1,8 cm in 2070
      • 0,2     cm          →    18 cm in 2070
      • 0,9     cm          →     81 cm in 2070

Met name voor gebieden met de grootste klink onwaarschijnlijke cijfers. Echte cijfers zijn echter nauwelijks bekend.

  • Een bodemdalingprognose uit het winningsplan 2003 van de NAM bedroeg maximaal 16 cm tot 2040 (zie figuur 44 en 45).

figuur 43

figuur 44

Bron:Winningsplan NAM 2003 http://www.namplatform.nl/wpcontent/uploads/2013/08/Groningen_Winningsplan_2003_Scanned.pdf

Opmerking

  • Op het kaartje in figuur 71 wordt de maximale bodemprognose nog rooskleuriger in beeld gebracht: 14 cm rondom het centrum.


Figuur 45

Bron: Winningsplan 2013 NAM

De NAM verwijst in haar winningsplan 2013 naar de prognoses zoals gemaakt in het statusrapport 2010. Zie:

Bodemdaling door Aardgaswinning NAM-gasvelden in Groningen, Friesland en het noorden van Drenthe Statusrapport 2010 Prognose tot 2070.

http://www.commissiebodemdaling.nl/pages/sub/56899/Metingen.html

In dit rapport wordt gesproken over en maximale bodemdaling van 45 cm in 2050 en van ca 47 cm in 2070.

“Voor 2050 wordt een maximale bodemdaling van 45 cm verwacht, iets hoger dan de 42 cm die in 2005 voor het jaar 2050 was voorspeld.

Volgens de huidige inzichten zal de bodemdaling als gevolg van gasproductie boven het Groningen-gasveld omstreeks het jaar 2070 een waarde tussen de 40 en 54 centimeter (95% betrouwbaarheidsinterval) op het diepste punt bereiken. Een waarde van 47 centimeter wordt het meest waarschijnlijk geacht.”

NB. Hierbij is evenals in 2005 bij het opstellen voor de prognose van 2050 uitgegaan van een druk van 15 bar. Voor 2070 wordt voor het Groningenveld uitgegaan van een einddruk van circa 10 bar.

Opmerking

  • De verwachtingen zijn naar boven bijgesteld.
  • Bovenstaande zou betekenen dat over een periode van
    20 jaar sprake is van een daling van ca 2 cm, en van een drukdaling van ca 5 bar.
  • Op het kaartje in figuur 73 is de contour van 42 cm. rondom het diepste punt getekend.

Figuur 46

Prognose voor 2050

Bron: Bodemdaling door Aardgaswinning NAM-gasvelden in Groningen, Friesland en het noorden van Drenthe Statusrapport 2010 Prognose tot 2070.

De NAM spreekt evenwel in haar Winningsplan 2013 over een daling van max. 18 cm in 2080. Deze prognose is niet tussentijds bijgesteld:

“De nog te verwachten additionele bodemdaling door gaswinning uit het Groningen veld, die zal worden bereikt in het jaar 2080 op basis van het time decay model, is op het maximale punt ca 18 cm. Bron:Winningsplan NAM 2013

Deze daling wordt weergegeven in figuur 46.

NB. Op het contourkaartje evenwel staat 16 cm rondom de middelste cirkel.

“Alternatieve modellen laten andere incrementele waarden zien (16 cm voor het bi-lineaire model en 34 cm voor de variant van het isotachen model met gebruik van laboratorium gemeten Cm. Eventuele toekomstige verandering van de productie volumes, bijvoorbeeld door productie uit nieuwe putten en/of additionele compressie, zou kunnen leiden tot een andere voorspelling. Ook wordt geprobeerd om de onzekerheid in het voorspellen van bodemdaling zoveel mogelijk te verkleinen door het verder verbeteren van de compactie modellen en het uitvoeren van metingen in het veld.”

Bron:Winningsplan NAM 2013

“De resultaten van bodemdalingsmetingen op Ameland en in de Waddenzee laten zien dat de bodemdaling in de beginfase van de productie een zekere vertraging heeft ten opzichte van de drukdaling in het veld. Dit effect speelt ook een rol aan het einde van de productie: de bodemdaling stopt niet direct bij beëindiging van de productie. Een mogelijke verklaring voor deze observatie is dat er een diffusieproces optreedt in het reservoir. Dit wordt ook waargenomen in de bodemdalingsmetingen boven Groningen.”

Bron:Winningsplan NAM 2013 http://www.namplatform.nl/wpcontent/uploads/2013/08/Groningen_Winningsplan_2003_Scanned.pdf en http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/01/17/winningsplan-nam.html

Conclusie

  • Niets is met zekerheid vast te stellen.

Figuur 47

Bron: Bodemdaling door Aardgaswinning NAM-gasvelden in Groningen, Friesland en het noorden van Drenthe Statusrapport 2010 Prognose tot 2070.

Opmerking

  • Wat opvalt bij figuur 47 bij de prognose voor 2050 (rechts onder) is dat in de linker schil over ongeveer 17 km een gemiddeld verval is van 35 cm (zie figuur 48).

Figuur 48

Satellietmetingen

“Om de betrouwbaarheid van de InSAR-methodiek te bepalen zijn de deformatieschattingen op basis van waarnemingen uit onafhankelijke, overlappende satellietbanen vergeleken. Hieruit is gebleken dat de gemiddelde bodemdaling in de periode 1992-2005 één millimeter per jaar of minder verschilt tussen de verschillende banen.” Bron: Bodemdaling door aardgaswinning Statusrapport 2010 en Prognose tot het jaar 2070 September 2010 http://www.commissiebodemdaling.nl/files/nam_bodemdalingsrapport2010.pdf

Door satellietmeting zou er nauwkeuriger kunnen worden gemeten. De zijwaartse verplaatsing van de bodem tijdens bevingen (tijdens de Huizinge-beving 5 +/-3 cm), zou problemen kunnen geven. Houtenbos evenwel omzeilt deze referentiepunt problematiek.

De methode Houtenbos:

Er wordt automatisch getoetst op peilmerkinstabiliteit.

Bron: http://tcbb.nl/pdf/Rapport_Van_meting_naar_daling_Tcbb2008.pdf nov. 2008

De methode Houtenbos (plus en min):

Bron: http://tcbb.nl/pdf/Rapport_Van_meting_naar_daling_Tcbb2008.pdf nov. 2008

Houtenbos komt in de presentatie ‘Kennis en Macht’ tot een heel andere berekening dan de Commissie Bodemdaling Groningen en de NAM: hij berekent de maximale bodemdaling op 65 cm. in plaats van 46 cm. http://www.co2ntramine.nl/presentaties-congres-gerommel-in-de-ondergrond/#comments

Opmerking

  • De berekeningen van Houtenbos zijn meegenomen in de groene versie en het uiteindelijk rapport ‘van Meting naar Daling” 2009 van de Tcbb.

Zie: http://tcbb.nl/pdf/Van-Meting-naar-Daling.pdf

Figuur 49

Bron: NAM rapport no 5900-I Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Interim-rapport 1, aan de Inspecteur Generaal der Mijnen april 1975 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

Nauwkeurigheid waterpassing

“Het trajectgedeelte dat ligt tussen Gasselte en een punt halverwege Gieten en Bareveld is illustratief voor de nauwkeurigheid van de waterpassingen. Aangezien er geen enkele aanwijzing is dat dit trajectgedeelte onderhevig is aan bodemdaling ten gevolge van gasexploitatie, terwijl ook de zakking ten gevolge van natuurlijke inklinking minimaal geacht mag worden, geeft de spreiding van de uitkomsten een goed beeld van de behaalde nauwkeurigheid. Het blijkt dat de grafiek (zie figuur 50) goed overeenstemt met wat gesteld wordt: dat een hoogteverschil pas significant genoemd mag worden wanneer het ongeveer 7 mm (of meer) bedraagt.”

Figuur 50

Bron: NAM rapport no 5900-I Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Interim-rapport 1, aan de Inspecteur Generaal der Mijnen april 1975 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

Figuur 51

Waterpassing 1972, zakking in mm.

Bron: http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

Opmerking

  • De maximale bodemdaling in 1972 bedroeg gemiddeld 20 mm (zie figuur 51) , 12 jaar nadat begonnen was met de gaswinning. Dit betekent dat het na-ijleffect van de bodemdaling groot is. Destijds had het SodM daar de volgende ideeën over:


Bron: NAM rapport no 5900-I Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Interim-rapport 1, aan de Inspecteur Generaal der Mijnen april 1975 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

Figuur 52

Kaartje van de te verwachten bodemdaling laboratorium gemeten, in centimeters. 1973 (zie figuur 52)

Bron: NAM rapport no 5900-I Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Interim-rapport 1, aan de Inspecteur Generaal der Mijnen april 1975 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

 

Figuur 53

Waterpassing 1964/65 – 1972. Contourkaart gebaseerd op alle gemaakte gewaterpaste peilmerken. Contourinterval 10 mm (zie figuur 80).

Bron: NAM rapport no 5900-I Oppervlaktedaling als gevolg van aardgasonttrekking in Groningen. Interim-rapport 1, aan de Inspecteur Generaal der Mijnen april 1975 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/nam%20rapport%20nr%205900i.pdf

Opmerking

  • Wat opvalt is dat in de veengebieden meer bodemdaling is geconstateerd dan op de klei (figuur 53).

In dit rapport van 1973 staat o.a. het volgende te lezen over hoe in 1973 gedacht werd over de diepe ondergrond.

Bodemdaling en aquifers

“De leden van de CDA-fractie gaven aan dat TNO stelt dat de verwachting van NAM dat er sterke aquifers zullen optreden in het noordelijke deel van het Groningerveld niet vast staat. Wat zijn de voors en tegens ten aanzien van het uitgangspunt van sterke aquifers in het noordelijke deel van het Groningerveld, zo vroegen deze leden.

De huidige modellen van de ondergrond zijn niet in staat om de gemeten bodemdaling in het noorden van het Groningenveld goed te simuleren. De modellen voorspellen een te grote bodemdaling ten opzichte van de gemeten bodemdaling. Om een zo klein mogelijk verschil te bewerkstelligen tussen de gemeten en voorspelde bodemdaling is door NAM een sterke aquifer aangenomen. Bij een zwakke aquifer aanname treden verschillen van een factor 2 tot 3 op tussen gemeten en voorspelde bodemdaling waardes. Dit wil niet zeggen dat er ook werkelijk een sterke aquifer bestaat in het noorden van het Groningen veld.

Het geologische model zal in dit deel van het veld aangepast moeten worden om de gemeten bodemdaling beter te simuleren zonder dat hier een sterke aquifer voor nodig is.

Als uitgegaan wordt van een sterke aquifer betekent dat dat een deel van de poriënruimte waaruit het gas is geproduceerd gevuld wordt met water. Dit betekent dat de ondergrond minder compacteert en dus de kans op grotere bevingen kleiner wordt. Het onjuist gebruik van een sterke aquifer kan dus een onderschatting van de seismische dreiging geven. Het vervolgonderzoek zal ook de rol en gedrag van de noordelijke aquifers bekijken.”

33529-30 Verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken. Februari 2014 http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/details/index.jsp?id=2014A00195

“Omdat de NAM geen inzicht geeft in de onzekerheidsbandbreedte van de gemodelleerde porositeit, is het nu niet mogelijk om na te gaan in hoeverre de geconstateerde discrepanties hiermee verklaard kunnen worden. Uit een analyse van de onzekerheidsbandbreedte door TNO-AGE blijkt wel dat dit een mogelijke verklaring is voor een deel van de gebieden met geconstateerde discrepanties. TNO-AGE is verder van mening dat de onzekerheidsbandbreedte van de geschatte porositeit verder kan worden gereduceerd door aanvullende geologische en geofysische sturing mee te nemen bij de modellering.

Naast het porositeitsmodel vormen de aan het Groningen veld verbonden aquifers een belangrijke component binnen de controleberekeningen. Deze aquifers zijn met name bepalend voor de verwachte extensie van bodemdaling tot (ver) buiten de
grenzen van het veld. Dit is met name een aandachtspunt voor het Waddengebied.

Omdat het Groningen model van de NAM hier een analytische (niet fysiek gemodelleerde) aquifer aanneemt en dit gebied tevens gekenmerkt wordt door een gebrek aan metingen van zowel bodemdaling als drukdaling, is de in deze studie berekende bodemdaling voor dit gebied niet betrouwbaar. Hetzelfde geldt mogelijk voor andere gebieden die aan het Groningen veld grenzen.”

Bron: TNO 2013 Rl l953 l Eindrapport Toetsing van de bodemdalingsprognoses en seismische hazard ten gevolge van gaswinning van het Groningen veld 23 december 2013

Opmerking

  • Het is nog niet duidelijk in hoeverre aquifers het rotliegend kunnen binnendringen. Het onderzoek daarnaar zal doorlopend moeten worden bijgesteld, aangezien de tijd een bepalende factor is. Ondertussen kunnen de kranen volop open blijven, zonder dat de bevolking zich ongerust denkt te hoeven maken. Welk een grenzeloos vertrouwen ligt hieraan ten grondslag.

Compactie/Drukval


Bron:http://www.shell.nl/nld/aboutshell/media-centre/magazine/2011.html#textwithimage_1 januari-februari 2011

Drukval DP2003
Bij geïnduceerde aardbevingen is de drukval in een reservoir de drijvende kracht achter het vrijkomen van seismische energie in een voorkomen. Zonder deze drukval zal een voorkomen niet compacteren en zullen effectieve spanningen binnen een reservoir niet toenemen. Mulders (2003) beschrijft de differentiële spannen en differentiële compactie, als gevolg van drukdaling, als de belangrijkste mechanismen die bestaande breuken in een voorkomen kunnen reactieveren, wat kan leiden tot een beving.

De verwachting is dat een hogere DP2003 zal leiden tot een grotere kans op bevingen. De relatie tussen DP2003 en het optreden van bevingen is aangetoond in figuur 35.

De data in figuur impliceren, dat er een minimale drukval bestaat, waarboven een verhoogde kans op het optreden van bevingen bestaat en waaronder de kans op een beving vrijwel nihil is. Aangezien in figuur. 35 cumulatieve gegevens worden gebruikt kan op basis hiervan geen uitspraak worden gedaan voor de minimale drukval waarbij een eerste beving in een bepaald voorkomen geregistreerd is. Voor de bevende voorkomens is daarom nagegaan bij welke DP2003 de eerste beving is opgetreden (minimale drukval). Gesteld wordt dat alleen de voorkomens boven deze minimale drukval de potentie hebben om te beven. Bij navolgende analyses moeten dus alleen deze voorkomens worden meegenomen. Voorkomens met een drukval lager dan de minimale drukval zijn klaarblijkelijk te jong in hun productiegeschiedenis om gebruikt te worden in verdere correlatie. Figuur 54

Bron: WOB Deterministische hazard analyse voor geïnduceerde seismiciteit,TNO 7 april 2004

Eerste bevingen
“De relatie tussen DP (drukval) en bevingen is nagegaan voor de eerste opgetreden beving in de individuele voorkomens (zie figuur 54). Hierbij dient te worden opgemerkt dat de registraties van bevingen afhankelijk zijn van het KNMI netwerk dat in de loop der tijd verbeterd is. Hierdoor is het mogelijk dat vooral kleine bevingen gemist zijn in de periode voor 1986. We hebben in dit onderzoek ervoor gekozen te werken met de KNMI data zoals die publiekelijk worden vrijgegeven. Dit geldt ook voor het tijdstip van de eerste geregistreerde beving boven een bepaald voorkomen. Voor dat tijdstip kan vervolgens in een P/Z plot de drukval worden afgelezen voor het betreffende voorkomen waarbij wordt gesteld dat de drukken vermeld in de P/Z plots een maat zijn voor de gemiddelde reservoirdruk.

Figuur 36 laat zien dat spreiding groot is voor de gemeten drukval op het moment van de eerste beving.”

Figuur 55

Bron: WOB Deterministische hazard analyse voor geïnduceerde seismiciteit,TNO 7 april 2004

Op basis van de gegevens uit figuur 55 is af te leiden bij welke grens voor de drukval de kans op bevingen significant zal toenemen.

Bij de voorkomens die bevingen hebben vertoond is de geconstateerde minimale drukval 112 bar. Op basis van de methode die in Appendix A is beschreven, kan in principe een schatting worden gemaakt van de minimale drukval warbij het optreden van een beving denkbaar is voor een arbitrair voorkomen. Dit getal is gelijk aan de hoogste maximale drukval die door een maatschappij is opgegeven in de winningsplannen. De methode, beschreven in Appendix A, laat zien dat de kritische ondergrens 72 ±29 bar bedraagt.”

Er is duidelijk een tweedeling te zien in figuur 56 De ondiepe KNNS voorkomens hebben een kans van 0 op beven terwijl de diepere Rotliegend voorkomens een geringe tot redelijke kans op beven laten zien (bij een DP > 72). Duidelijk waarneembaar is dat de kleine zuidelijke Rotliegend voorkomens de hoogste kans op beven kennen vanwege de combinatie met een Zechstein ‘seal’.

Figuur 56

Bron: WOB Deterministische hazard analyse voor geïnduceerde seismiciteit,TNO 7 april 2004

“Waarschijnlijk worden de bevingen in het Groningen voorkomen veroorzaakt door een combinatie van de grootte en de hoge breukdichtheid.

“Er is een complicatie bij de bovenstaande analyse. Reservoirs die nu niet beven, kunnen dat eventueel nog gaan doen in de toekomst. Het ‘experiment” – de metafoor die hierboven is gebruikt – is in principe slechts afgelopen als het voorkomen in kwestie is gestopt met produceren en er weer een evenwichtstoestand bestaat in het reservoir. Dit houdt in dat de kanswaarden in de toekomst kunnen veranderen.”

“Door gebruik te maken van de meest recente dieptekaarten van formaties is gebleken dat het zoutkussen onder het Roswinkel voorkomen waarschijnlijk nog actief is. Actief diapirisme is een mogelijke verklaring voor het feit dat er veel bevingen zijn geregistreerd boven dit voorkomen.”

Bron: WOB Deterministische hazard analyse voor geïnduceerde seismiciteit,TNO 7 april 2004 http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2010/05/17/beschikking-inzake-verzoek-op-basis-van-de-wet-openbaarheid-van-bestuur/doc-op1130-mfc144lokb30-47220100512111252.pdf

Commissie Bodemdaling Groningen

Overeenkomst Groningen – nam

“In de overeenkomst Groningen – NAM heeft de NAM zich verplicht vergoedingen, die uit hoofde van de Overeenkomst ter zake van de bodemdaling worden toegekend, te honoreren tot een totaalbedrag van f 650 miljoen of ca. € 295 miljoen, prijspeil 1 april 1980.

Tot en met 31 december 2012 is ca. € 130,0 miljoen aan betalingen verricht (prijspeil 1980). Dit bedrag bevat ook de werkelijk gedane vergoedingen aan periodiek terugkerende kosten voor de 5 objecten waarvoor contante waarden zijn vastgesteld (zie hoofdstuk 8). Om dubbeltellingen te voorkomen worden deze vergoedingen bij de berekening van het nog beschikbare bedrag buiten beschouwing gelaten. Het betreft een bedrag van ca. € 1,6 miljoen (prijspeil 1980).

Het nog beschikbare bedrag voor vergoedingen bedraagt op prijspeil 1980 aldus ca. € 295,0 – 130,0 + 1,6 = € 166,6 miljoen. Uitgedrukt in prijspeil 2012 kan het nog beschikbare bedrag voor uitkeringen gesteld worden op ca. € 362,1 miljoen.

Rekening houdend met de financiële toezeggingen die nog niet tot uitkering hebben geleid en de contante waarde voor periodiek terugkerende vergoedingen van de 5 objecten genoemd in hoofdstuk 8, is nog een bedrag van ca. € 336,8 miljoen beschikbaar voor nieuwe verplichtingen, uitgedrukt in prijspeil 2012. In het kader van de bepaling van de contante waarde van 23 bodemdalingsobjecten is een discussie gestart over de wijze waarop het beschikbare bedrag dient te worden bepaald. Het resultaat van de discussie kan van invloed zijn op de hoogte van het beschikbare bedrag.”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/pages/sub/56911/Maximum_bedrag.html dec. 2013

“Volgens de Overeenkomst Groningen-NAM zal de NAM de kosten vergoeden tot een totaalbedrag van hfl. 650 miljoen op prijspeil 1980 (ca. € 650 miljoen op huidig prijspeil). De Overeenkomst Rijk-NAM voorziet in een maximum bedrag van hfl. 50 miljoen op prijspeil 1980 (ca. € 50 miljoen,- op huidig prijspeil).”

Bron:http://www.commissiebodemdaling.nl/files/bodemdaling%20jaarverslag%202012%20lowres.pdf%20-%20Adobe%20Acrobat%20Pro.pdfDec. 2013

Hulp aan particulieren

De drempel om te claimen bij de Cie. Bodemdaling schrikt bijna iedere particulier af. Naast de onduidelijkheid is het met name de handtekening die gezet moet worden om toe te treden tot de Overeenkomst, waardoor een gang naar de rechtbank uitgesloten wordt.

“Om een voorlopige uitspraak van de Commissie te krijgen is het niet noodzakelijk om toe te treden tot de Overeenkomst Groningen – NAM. Als particulieren eerst  toetreden, zouden zij ingevolge van artikel 10 van de Overeenkomst
afstand doen van het recht om op een andere wijze vergoeding van NAM te verlangen. Hierdoor staat het de claimant vrij om, na afwijzing door de Commissie, de klacht voor te leggen aan de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) (www.tcbb.nl) of de bevoegde rechter.”

“Als een claimant na een voorlopige uitspraak een definitieve beslissing van de Commissie wil, dient hij/zij alsnog tot de Overeenkomst toe te treden.”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/pages/sub/56916/Particulieren.html

NB: de Tcbb heeft alleen adviesrecht. De NAM is derhalve aan haar uitspraak niet gebonden.

“In 2012 zijn geen instanties of particulieren toegetreden. Wel heeft zich een aantal particulieren met gebouwschade gemeld (zie punt 7. Particulieren).”

Bron: jaarverslag 2012 Commissie Bodemdaling
http://www.commissiebodemdaling.nl/files/bodemdaling%20jaarverslag%202012%20lowres.pdf%20-%20Adobe%20Acrobat%20Pro.pdf

Cie. Bodemdaling over gevolgen bodemdaling en schade

“Schade veroorzaakt door bodemdaling is onbekend bij leken; hoe herken je dergelijke schade? Wat zijn de overige voorwaarden om voor vergoeding door de Cie in aanmerking komen?”

“De Commissie gaat er van uit dat er geen direct causaal verband is tussen bodemdaling door aardgaswinning en gebouwschade. Eventuele schade door aardtrillingen vallen buiten het bereik van bodemdalingsovereenkomst.”

Bron: vraag en antwoord Cie. Bodemdaling, In eigen beheer.

“Achtergrond bij de werkwijze van de Commissie is dat uit tot op heden uitgevoerd onderzoek blijkt dat er door bodemdaling of door maatregelen in het kader van bodemdaling geen gebouwschade te verwachten is. In de praktijk is ook nog nooit een verband tussen bodemdaling door aardgaswinning en gebouwschade geconstateerd.”

Bron: jaarverslag 2010 Com. Bodemdaling

“Door peilaanpassingen kan theoretisch schade aan gebouwen ontstaan. Op grond van bestaand onderzoek is echter geen gebouwschade te verwachten door peilaanpassing in het kader van de bodemdaling door aardgaswinning.”

Bron: jaarverslag 2011 Com. Bodemdaling

NB. De verwachting is bijgesteld, maar wel bijzonder zwak qua bewijsvoering.

“Achtergrond bij de werkwijze voor gebouwschade is dat uit tot op heden uitgevoerd onderzoek blijkt dat er geen gebouwschade te verwachten is door bodemdaling of door maatregelen in het kader van bodemdaling. In de praktijk is ook nog nooit een verband tussen bodemdaling door aardgaswinning en gebouwschade geconstateerd.”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/pages/sub/56916/Particulieren.html d.d. 20 september 2013

NB. De verwachting is bijgesteld, maar wel bijzonder zwak qua bewijsvoering. Bovendien is het beslist niet waar dat in de praktijd nooit een verband tussen bodemdaling door aardgaswinning en gebouwschade is geconstateerd, mits het woord “peilaanpassing” wordt toegevoegd.

Ongelijkmatige zetting
“De Commissie Bodemdaling heeft in 1987 laten onderzoeken of de bodem ongelijkmatig gaat zakken als gevolg van bodemdaling door gaswinning. Door ongelijkmatige zakking kan er schade aan gebouwen ontstaan. Het onderzoek richt zich op 2 mogelijke oorzaken van ongelijkmatige zakking. De eerste oorzaak betreft ongelijkmatige zakking doordat bestaande of nieuwe scheuren in het gasvoerend gesteente zich naar het aardoppervlakte doorzetten (deelonderzoek 1). De tweede mogelijke oorzaak is ongelijkmatige zakking door verandering van het waterpeil. Als het waterpeil niet goed aan de bodemdaling wordt aangepast kunnen lokale zakkingen (zettingen) van de ondergrond optreden (deelonderzoek 2).

Uit deelonderzoek 1 komt naar voren dat bij een bodemdaling van 10 meter pas een reële kans bestaat dat breuken in het gasvoerend gesteente zich naar het oppervlakte voortplanten. Als van zeer ongunstige randvoorwaarde wordt uitgegaan is nog altijd een bodemdaling van 2 meter noodzakelijk voordat breuken zich naar het oppervlakte voortplanten. De te verwachten maximale bodemdaling zal volgens de laatste prognose tussen 40 en 54 cm bedragen. Schade aan gebouwen door breuken die door lopen tot aan het oppervlakte mag daarom uitgesloten worden geacht.”

Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/pages/sub/56907/Ongelijkmatige_zakking.html d.d. sept. 2013

  • Wij horen nog steeds dat veel schade door ongeacht welke zetting niet wordt onderzocht.
  • De houding van de NAM in dezen is vergelijkbaar met die van NedMag bij Veendam rondom de zoutwinning.

Taalgebruik

In het deelrapport 2 van de Cie. Bodemdaling wordt met veel woorden en vaktaal zo weinig gezegd. Wie kan bv. uit onderstaand stukje iets wezenlijks halen?

Bron:http://www.commissiebodemdaling.nl/files/Ongelijkmatige%20zakking%20deelonderzoek%201.pdf d.d. maart 1987

Commissie Bodemdaling over gevolgen bodemdaling in 1987
“Voor de meeste velden worden de bodemdalingsberekeningen uitgevoerd met behulp van SUBCAL. Dit computer-programma is gebaseerd op het analytische “Geertsma & Van Opstal Rigid Basement” model, waarbij de enige gesteente-mechanische parameter die van invloed is op de mate waarin compactie in bodemdaling wordt vertaald de Poisson’s ratio is (in dit geval met waarde 0,25). Bij deze vertaling worden alle bovenliggende lagen als één uniforme laag beschouwd, die elastisch deformeert. Het Rigid Basement is een veronderstelde, niet deformerende, onderlaag die in het geval van Groningen en alle omliggende velden tussen 4 en 5 km diepte wordt aangenomen.”

“De in 2007 ingediende en door de minister van Economische Zaken goedgekeurde aanpassing van het Groningenwinningsplan geeft aan dat de productie uit het Groningen-gasveld zal worden voortgezet tot 2070 (voorheen 2050). Volgens verwachting zal de bodemdaling in het centrum van de schotel in het jaar 2070 ongeveer 47 cm bedragen. Voor 2050 wordt een maximale bodemdaling van 45 cm verwacht, iets hoger dan de 42 cm die in 2005 voor het jaar 2050 was voorspeld.”

Bron Statusrapport 2010 en Prognose tot het jaar 2070September 2010 NAM http://s02.static-shell.com/content/dam/shell-new/local/business/nam-2/Downloads/pdf/rapportages-bodemdaling/nam-bodemdalingsrapport2010.pdf

Opmerking

  • Bij bovenstaand citaat over compactie is het model Geertsma gebruikt dat niet wordt niet door iedereen geaccepteerd.

Hoeveel zal de bodemdaling in 2050 werkelijk bedragen? Er is kritiek op het model Geertsma omdat het model alleen zou werken in een laboratoriumopstelling en in de praktijk nooit is uitgetest. Er wordt alleen gerekend met telkenmale bijgestelde statische berekeningen. De te verwachten bodemdaling is in lijn met de verwachting uit die Houtenbos heeft aangegeven komt uit op de oorspronkelijk berekening van een daling van 65 cm. Zie ook eerdere berekening uit 1987 in opdracht van de Commissie Bodemdaling:


Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/files/Ongelijkmatige%20zakking%20deelonderzoek%201.pdf d.d. maart 1987

Website van Onder Groningen